Rustig ontbeten in het hotel en de eigenaar laat me een van de mensen een taxi voor me regelen. Die komt rond 10 uur, dus ik kan alvast nog goed alles inpakken en uitchecken. Het verkeer is dag en nacht verschil met gister, wat natuurlijk een feestdag was en alle ambtenaren hadden weer een vrije dag gehad. Zeer lucratief om in Nepal ambtenaar te zijn, want er zijn altijd festivals. Wellicht is het tempo en de efficiency navenant. Maar goed, een aantal bijna-aanrijdingen en giga verkeersdrukte verder komen we bij Pastputinath, de burning ghats. Ik maak me maar niet meer druk over het verkeer en ga al zeker niet “mee zitten rijden”, is niet goed voor je bloeddruk en het helpt toch niet. Gelukkig is de taxi een smalle, kleine Subaru, die zeer behendig overal doorheen laveert.
Het is wat veranderd, er zijn nu kennelijk 2 ingangen en je start dus aan de andere kant, aan de kant van de ghats zelf en waar ook de bijbehorende tempel met de enorme nandi staat, maar daar heb ik al voldoende foto’s van -van die enorme stierenkont, dus waarom weer? Je mag er als niet-hindoe toch niet binnen. Ik word de eerste 10 minuten belegerd door “gidsen” en iedere andere denkbare vorm van nering waardoor je aan een toerist kunt verdienen. Ze hebben pech.
Ik loop wat rond koop een ticket, ja als je al ellende hebt, dan komen de mensen ook nog eens betaald naar je kijken, maar goed, dat is dus zo. Veel Nepalezen, paar buitenlandse toeristen. Natuurlijk ook weer van die uitvreters in het geel, versierd met afrikaantjes en as enz. Die willen natuurlijk dat ik een foto maak, maar ik heb geen zin in het onderhandelen over de prijs. Hadden ze zich beter moeten versieren, deze “heilige”sadoes, die eigenlijk volgens mij enkel bezig zijn met hoe ze toeristen geld uit de zak kunnen krijgen dan dat ze mediteren (ja onder het royaal gebruik van hash natuurlijk wel) of zo iets. Maar ik heb “geluk” er wordt net een brandstapel klaargemaakt. Inmiddels heb ik het een aantal keren gezien, ook in India en het is zo bizar en anders dan dat we hier met onze overledenen omgaan, dat het op een of andere manier niet schokkend is (vind ik). Het is een gigantische rotzooi in het water met allerlei afval. Vaak worden de niet verbrande resten ook in het water gegooid, waar weer mensen op zoek gaan naar gouden tanden en sieraden enz. Of men gaat zich een stukje verder lekker uitgebreid staan wassen. Dat vind ik dan wel weer erg smerig.
Toen Adrie en ik in Varanasi waren in India, was het waterpeil zo hoog dat ze de ghats (trappen naar het water) niet konden gebruiken en het op daken van hotels lieten plaatsvinden. Slordige brandstapels waar je zo werd neergesmeten, maar niet nadat je nog water van de heilige Ganges binnen had gekregen. Het was erg bizar om te zien, hoe ze nog wat water naar binnen goten bij de overledenen. Ook hier gebeurt het door de naaste familie terwijl de beste man al klaar lag op de brandstapel. Meestal zijn er trouwens geen vrouwen bij. Die gaan teveel kabaal maken met het treuren en dan kan de ziel het lichaam niet verlaten en zo wordt die reïncarnatie natuurlijk ook niets.
Maar goed, desalniettemin is het indrukwekkend. Onderweg terug, passeer ik weer de oude bedelaar met windsels rond zijn stompjes (lepra? ) en geef hem natuurlijk wat. Maar ik zet hem ook stiekum op de foto. Net zoals in 2019. Op de afgesproken plaats tref ik de taxi weer en we gaan op weg, dwars door de stad van oost naar west naar Swayambu, de “apentempel” door toeristen ook genoemd omdat je raadt het al… er veel apen rondlopen. Uitkijken dus in verband met rabiës, ook natuurlijk de nodige schurftige honden. Moet ik ook niets van hebben.
Jammer genoeg heeft de chauffeur me onderaan het park afgezet en niet boven, waardoor ik nu einde van de ochtend in de enorme hitte die 420 treden op moet. Nou ja, je moet er weer wat voor over hebben toch? Ik weet ook hier in het grote complex ook zo mijn weg weer te vinden en ga na wat rondkijken op zoek naar het mismaakte vrouwtje, waar ik vorige keer een zelfgemaakt vilten olifantje kocht. Ik koop er ook nu nog weer wat. Ze spreekt goed Engels, is volgens mij bepaald niet dom en weet zo in haar levensonderhoud te voorzien. Bijzonder. Wat me vorige keer niet is opgevallen is dat de mensen boven bij de enorme rijen gebedsmolens mensen daar iets van draadjes in de olielampjes stoppen. Het zijn volgens mij dus in olie gedrenkte draden. Wellicht makkelijker te verkopen dan vloeibare olie? Ook hier weer een bijzondere sfeer, ook heel veel dagjesmensen volgens mij. Duidelijk een uitje voor menigeen. Op een gegeven moment valt mijn blik op 3 Tibetanen met mobiel die hardop zitten te chanten. Kennelijk staat de tekst op hun mobiel. Ze zijn serieus bezig tussen alle heen en weer geloop en gelach en gedoe.
Ik worstel mezelf weer naar beneden langs die rottige 420 treden, langs alle bedelaresjes met kinderen en babies, kraampjes met natuurlijk allerhande rotzooi. Vorige keer was ik zo dom om een pakje tucjes aan een bedelaar te geven met kinderen (wil liever dan geen geld geven, want dat komt dan vaak weer in andere handen terecht), maar dat was niet handig, want binnen een minuut stonden er zo 20 rond me heen te dringen om ook wat te krijgen. Doe ik dus niet meer.
Ik heb nog een klein half uurtje voor de taxi komt, en eet ergens in een klein tentje een soort van noedelsoepje, maar het is erg weinig dus als ik bij het hotel nog even tijd heb, haal ik nog wat momo’s bij de Nepalese fastfood op de hoek. De sprite was met dit weer ook zo naar binnen. Wat een hitte. En dan is het in het zuiden nog een 10 graden heter.
Idd nog wat momo’s gegeten en als ik weer bij het hotel kom, is net de gids met chauffeur aangekomen en in een klein uurtje rijden we naar Pharping, waar ik een nacht in het kloosterhotel ga overnachten om ook een keer een “prayer” mee te maken in een Tibetaans klooster. Het is enkel vanmiddag om 1600 uur. De meeste monniken hebben hun jaarlijkse retraite en in het weekend geen “services”. Er zijn ook eigenlijk enkel kinderen, pubers en een stuk of 3 jongvolwassenen.
Het is erg leuk, ik probeer redelijk onzichtbaar te zijn, maar mag foto’s maken. Het licht is een drama, het is erg donker binnen en de ramen op de hoeken laten dan weer heel fel zonlicht binnen en ik moet heel erg inzoomen.
Ik snap niet hoe ze het doen, maar wij hebben tongbrekers, maar zij houden dit dus in een moordend tempo ruim anderhalf uur vol. Afgewisseld met muziek, begint met een of twee instrumenten (meestal trom) en dan gaat het even door totdat kennelijk iedereen weer even zich uitgeleefd heeft zo hard mogelijk.
De boeken, voor wie niet bekend is met Tibetaans boeddhisme, zijn in feite lange lossen bladen, die ze omleggen en die ingepakt zijn in geel (soms rode) stof. De kleintjes, van een jaar of 5, zitten eindeloos alles weer in en uit te pakken, de iets groteren keten en de pubers voelen zich af en toe wat ongemakkelijk in de rol die ze nu hebben om voor te zingen wat versterkt wordt om goed te kunnen horen. Vaak hoor je de kleintjes met hoge stem proberen mee te doen. Ondertussen loopt ook een van de jongens overal lekker doorheen, want hij is opgezadeld met de boterwerken (felgekleurde beelden van jakboter met nog iets doorheen wat ik niet meer weet). Hij moet heel veel heen en weer lopen. Zou ik ook doen als ik hem was. Als je dat zo een paar keer per dag moet doen, ruim anderhalf uur de blaren op je tong chanten, nou dan wist ik het wel. Het was een leuke ervaring.
Op de kamer (ik zit boven) doet de wifi het niet echt, dus ik houd nu al een uur of 2 het restaurant aan de gang.. Nou ja, ik zit hier alleen te werken, af en toe wat gescharrel vanuit de lobby. Het zal wel goed zijn. Heb een heerlijke Nepalese tali gehad (rijst en allerlei schaaltjes erbij) en ik ga zo lekker lezen. Morgen naar Nuwakot.
Geschreven door Jacquelijne.opreis