We zijn vandaag precies een week op Sardinië. Sicilie ligt dus alweer een tijdje achter ons. Zondag 3 april maakten we de grote oversteek met de Ferry van rederij Grimaldi. Al vroeg verlieten we ons gerieflijke appartement in Palermo, met enige weemoed, want we hadden het er fijn gehad. Overdag lekker slenteren door die wilde stad, ‘s middag lekker lunchen op de kamer en een tukje doen om ‘s avonds weer naar buiten te stappen, de drukte van de stad in. Ciao ciao mooie kamer met je balkonnetje waar we onze wasjes te drogen hingen, waarbij we uitkeken op een binnenplaats, en de balkonnetjes van de achterburen waar we bij sommigen zo hun huis in konden gluren en waar een van hen voor het gemak de lattenbodem van het logeerbed over de balkonreling had gehangen (scheelt binnen weer ruimte).
Al vroeg dus, zo rond half acht, zoeken we bus 107 die ons naar de juiste plaats in de haven moet brengen. De informatie-medewerker in het prachtige antieke, verweerde houten hokje wijst ons waar die bus vandaan zou moeten vertrekken. Ik vertrouw het niet helemaal, indachtig de eerdere verhalen over het busvervoer en haal Ruut over met de taxi te gaan. Wat een goeie zet blijkt, want onderweg zien we bus 107 rijden, een heel eind van het station, dus die zou veel te laat gekomen zijn voor ons.
We zijn mooi op tijd bij de incheck voor de Ferry. De avond ervoor had ik me nog sappel gemaakt omdat er in de ticketbevestiging stond dat het ticket echt, nee echt, op papier uitgedraaid moest zijn. Hoefde dus helemaal niet, een scan van de barcode op onze phone is afdoende. Ook het weer zit mee, waar zeker ik heel blij mee ben omdat ik echt in minder dan 10 tellen zeeziek kan worden en mind you, de overtocht neemt 12 uur in beslag. Twaalf uur als een dweil over de reling hangen en al je restjes gal eruit spuwen in de Middellandse zee… maar daar hoef ik me geen zorgen om te maken, signora, zegt de in-check-medewerker, de zee is calme vandaag.
We installeren ons op de verdieping met bar en banken en als we wegvaren gaan we naar buiten. Kijken weemoedig naar het steeds kleiner wordende Palermo. Wijzen elkaar nog een keer op alle mooie plekken die we herkennen, ook op de bergen achter de stad waar onze wandeltocht begon: ‘kijk, daar, dat moet de berg naar Altofonte wel zijn, die hoge daar…’ Dan nestelen we ons in de luie bank bij de bar en gaan het aan: 12 uur verplicht chillen. Als we af en toe een ommetje doen, even een fris neusje halen, voel ik al snel dat ik me maar beter koest kan houden. Ik zit zowat de hele 12 uur op de bank en vermijd naar de horizon te kijken, want die is toch wel heel erg beweeglijk en dat voelt niet fijn. Ruut maakt zich zorgen omdat ik ook niet eet en bijna niks drink, maar hè, zeg ik, echt, dit is voor mij de oplossing om niet ziek te worden. En het werkt! Als we ‘s avonds om 9 uur Cagliari binnen varen ben ik nog redelijk fris, wel suf door het zitten, maar niet ziek. We verlaten - zijn zo’n beetje de enige wandelaars die meevoeren, de rest is met de auto, veel vrachtwagenchauffeurs ook - de Ferry, komen aan wal, moeten verplicht een stukje met de bus meerijden (het lijkt hier wel een vliegveld) om dan bij de drukke weg aan de zee-kant van de stad uit te stappen. Ons appartement ligt vlakbij, tegenover het station en we vinden ‘m snel.
Als we de donkere, niet bepaald gastvrije hal van het grote, oude gebouw, binnen stappen en in het donker naar boven stappen over de eeuwenoude versleten traptreden - de ‘ Parijse’ lift uit de jaren ‘ 20 durven we niet te nemen (later blijkt dat hij het gewoon nog goed doet) - komen we bij een deur op verdieping 1. Daar staat nog een aantal net gearriveerde reizigers, een van hen helpt ons door met de gastvrouw te bellen. Blijkbaar werkt het hier zo, dat je als je aankomt, moet bellen. Dan vertellen ze je waar je precies zit, vervolgens moet je in het donker, een code instellen op een aantal dingetjes die eruit zien als een jaren zeventig fiets-cijferslot, onderwijl bij schijnend met het lichtje uit je phone, en zie daar, het kastje gaat los en achter het klepje ligt … je sleutel. Dat voelt voor ons niet heel fijn, zo’n ‘ welkom’ maar okay, wij zijn dan ook twee dino’s, gewend aan een gastheer of - vrouw die je ontvangt. Anyway, we gaan door de smalle deuren - onze rugzakken passen er niet door - naar binnen, ploffen neer op bed, gaan douchen… nou, da’s nog wel even een dingetje want we snappen niks van de douche en de doucheknop zit los, valt op de grond, (later vertelt de gastvrouw ons dat hij stuk is…) dus okay, dan maar even niet douchen… en vallen in een diepe diepe slaap.
De volgende ochtend ontbijten we in het onderliggende cafeetje en gaan de stad in. Cagliari kennen wij redelijk goed omdat we al zo’n vijf a zes keer op Sardinië waren en altijd wel even deze fijne, mooie stad aandeden. Het valt ons op dat met name het deel bij de kade mooi opgeknapt is. Een beetje een Malaga-look heeft het, met een overkapping, fraaie bestrating, bankjes her en der. Nice.
We gaan de stad in omdat we boodschappen moeten doen. Eerst dwalen we voor ons plezier een beetje rond, belanden in het indrukwekkende oude joodse kwartier, helemaal bovenin de stad (we kunnen het klimmen niet laten, dat blijkt wel). Maken fotootjes, dan naar beneden, even een beetje zoeken maar al snel vinden we een te gekke outdoorwinkel, gerund door twee dames op leeftijd, die leger kleding, messen, jachtgeweren maar gelukkig ook zomer- sokjes voor wandelaars verkopen. We zijn er blij mee, nog een paar extra dunne sokjes. Daarna gaan we super chique lunchen op het balkon van ons appartement. Het kan slechter in een mensenleven.
‘S Middags kuieren we langs de kade, genieten van het mooie uitzicht, de zee, de jachthaven, kijken naar de langswandelende stadsbewoners (toeristen zijn er nagenoeg niet, nu, in april). Het weer is aan het veranderen, na alle haast winterse frisheid op Sicilie moeten we er even helemaal aan wennen, maar het wordt wat warmer. Zestien, zeventien graden, zonnetje erbij. Dat voelt goed en het is nog niet te warm voor het wandelen.
‘S Avonds eten we heerlijke versgebakken pizza’s in medium-formaat en gaan voor ons doen op tijd slapen, want morgen moeten we weer en route.
Dinsdagochtend stappen we - na een heerlijk ontbijt genuttigd te hebben op het station - op de trein naar Iglesias. Daar gaan we naar toe omdat daar het startpunt is van onze nieuwe lange afstands wandeling, de Santa Barbara (officieel heet deze wandelroute de cammino minnerario di Santa Barbara, maar ik noem ‘m voor het gemak de Santa Barbara) begint. Deze wandeling gaat langs alle oude mijnen die Zuidwest Sardinie rijk is. De mijnen zijn allemaal dicht, maar er is een stichting die ervoor zorgt dat al deze oude monumenten worden beheerd en in veel gevallen ook worden opgeknapt. De wandelroute is een uitvloeisel van al deze activiteiten. Santa Barbara is de beschermheilige van de mijnwerkers.
We tuffen Cagliari uit, in een schattige oude jaren zestig trein, hij zal heus zo oud niet zijn, maar hij oogt wel zo, met van die knusse gordijntjes en van die zachte blauwe lederen stoelen) en we genieten onderweg van het uitzicht. Kleine dorpjes, velden vol bloemen, heuvels en bergen. We passeren plaatsjes waar we eerder waren zoals Uta.
Tot onze verbazing zijn we er al na een uur treinen, we hadden gedacht dat het anderhalf uur zou duren en waren net aan een appeltje begonnen. Dus, snel snel met de appel in de mond, rugzakken om hangend, de trein uitgestapt en Iglesias binnengestapt. Iglesias hebben we ook al eens bezocht, toen we vakantie vierden in het aller mooiste liefste dorpje ever: Domus de Maria. Tijdens een regenachtige dag waren we gaan toeren en belandden in Iglesias en wandelden door het mooie, historische stadscentrum. Nu zijn we eerst gefocust op het vinden van onze nieuwe B&B, EOS. Ligt heel dicht bij het station, dus daar zijn we zo. Vooraf hadden we al gevraagd of we daar onze grote rugzakken (met veel te veel bagage) achter konden laten, om het na afloop van de Santa Barbara op te halen. Dat was goed bevonden, gelukkig maar, want eerder hadden we ontdekt dat er in Cagliari stations-lockers waren voor het opbergen van je bagage, maar dat was best een dure grap. En liever laten we onze spullen achter bij mensen die we kennen en waarmee we afspreken dat we na afloop terug komen om ook nog een paar nachten bij ze te blijven, als wederdienst.
Ook EOS is weer zo’n prachtige B&B, we zijn elke keer weer onder de indruk van de mooie inrichting, de styling en de fantastische badkamers. Zo mooi betegeld, zulke zalige douches… wat een rijkdom!
De rest van de dag brengen we door in Iglesias, ik koop er een korte broek want er komt mooier weer aan tenslotte. Iglesias is een opvallend mondain stadje, met veel mooie kledingzaken. De straten zien er fraai uit, er zijn veel restaurants en cafeetjes en opvallend veel juweliers ook. Aan geld geen gebrek in dit stadje, concluderen we. Het is er fijn rond-kuieren wat we dan ook urenlang doen.
‘S Avonds dineren we bij restaurant Zenith, we eten (en drinken) te veel, maar het is dan ook zo schoftig lekker.
De volgende ochtend gaan we eerst even naar de Mercato, zo’n mooi overdekte stadsmercato zoals je ze in Spanje ook veel ziet. Daarna door naar het kantoor van de Santa Barbara. Daar gaan we ons inschrijven voor de wandeling en onze stempelkaart op halen. Met name Ruut is hierop gebrand. We waren zulks bij het aanvangen van de VMF helemaal vergeten, of nog erger eigenlijk, we wisten helemaal niet dat dat erbij hoorde. Nu gaan we. ‘ voor het eggie’.
Als we bij klant-contact-medewerker Nicola aan het bureau zitten, vertellen we - vast een beetje te enthousiast, de Santa Barbara telt 500 kilometertjes - dat we de hele route willen lopen. Nicola, ‘zeg maar Nic hoor’, zegt hij amicaal, schrijft ons in, overhandigt ons onze stempelkaart en zet ons op de foto. We kopen het handige boekje waarin de 30 etappes staan, eenzelfde uitgave als die van de VMF, zelfde uitgever en vormgever. Altijd handig om bij je te hebben, onderweg. Op Sicilie sloegen we het boekje er onderweg regelmatig op na en konden we ons vooraf inlezen en zien hoe het parcours eruit zag. Ook staan er mooie verhalen in van voormalig mijnwerkers, nou mooi, vaak heel triest en indrukwekkend.
Later op de dag mailt Nic ons nog dat we de volgende dag, bij ons vertrek, officieel uitgezwaaid gaan worden door de directeur van de stichting, dat heet hier De President, en dat we even langs gaan bij het klooster van de St. Barbara, dat hoog in de bergen ligt bij Iglesias. Nou, nou, denken wij, wat een aandacht. Die avond dineren we weer bij Zenith, we nemen bewust minder te eten dan de vorige dag, maar het gaat niet helemaal goed met wijn bestellen, we krijgen een hele fles in plaats van 2 glaasjes. Vooraf al een prosecco en bij het dessert een een of ander verrukkelijk drankje wat Goddelijk combineert met de heerlijkste tiramisu ever. Behoorlijk beschonken verlaten we het hotel. Daarbij passeren we een grote groep Denen, ook wandelaars zo te zien aan hun sportieve kleding. Waarover later meer.
Die nacht slapen we helemaal een beetje onrustig, er ligt weer een nieuwe uitdaging op ons te wachten tenslotte. En de wijn moet zakken, natuurlijk.
Onze rugzakken laten we ‘s ochtends bij vertrek achter voor Valentina, de gastvrouw van EOS. En daar gaan we, klimmen maar weer, op naar het klooster.
Mensenlief, da’s meteen weer een uitdaging waar je U tegen zegt. De twee kilometer naar het klooster gaan zo’n beetje loodrecht omhoog. Zwetend komen we aan en na vijf minuutjes, arriveert de delegatie van de Stichting. Spannend hoor, zo officieel. Eerst gaan we het klooster binnen alwaar een heuse non ons opwacht en even een babbeltje met ons maakt. Of we een boodschap in het boek voor de pelgrims willen zetten; dat doen we braaf. ‘We voelen ons gezegend’ is een van de zinnen die we erin zetten, dit vanwege de zegening van de non, die ons een goede wandeltocht toewenst. Dan krijgen we van haar onze eerste stempel! Baf! Gaaf!!
Daarna mogen we nog even de kapel in, wellicht verwacht men dat wij er kort in gebed gaan ofzo, een beetje onthand staan we daar met zijn allen te kijken. Santa Barbara is afgebeeld in glas in lood hoog in de gevel van de kerk. ‘Kijk’, zegt de president, ‘ ze wijst welke kant jullie zo op moeten’. Wat ook zo is, we moeten straks linksaf.
Ook buiten worden we nog eens op de foto gezet door de fotograaf, bij het beginpunt van de wandeling. Daarna nemen we afscheid, maar niet voor lang, want we zijn uitgenodigd om als we bij MontePoni zijn, het museum Pozzo Sella te bezoeken, ook dit in bijzijn van de delegatie, een gids en twee andere hikers uit Milaan die de Santa Barbara ook gaan lopen.
Na anderhalf uur, we wandelen door een prachtige, groene heuvelachtige omgeving over een fijn goed begaanbaar pad, zien we MontePoni opdoemen. Een voormalige mijn, hooggelegen op een berg. We bellen Nic dat we in aantocht zijn, klimmen nog even een kilometertje en daar komt Nic op zijn gemakje aanlopen. Voor hem blijkbaar een piece of cake, die klim.
Hij troont ons mee naar een grote ‘krater’ in het gebergte. Daar zijn de afgelopen eeuwen, tot zo’n veertig a vijftig jaar geleden, mineralen uit het steen gehaald. Heel vroeger werd dat eruit gehakt, pas later, begin vorige eeuw, gebruikte men dynamiet. In een paar ronde vervallen torens werkten vroegen vrouwen en kinderen; die maakten de brokken steen kleiner, scheidden de verschillende soorten mineralen. De mijn moet aan heel veel mensen werk hebben verschaft, maar het moet enorm zwaar werk geweest zijn. In het Romeinse rijk was het een van de zwaarste straffen die je kon krijgen: mijnwerker worden. Ad Metala. Maar ook later bleef het eeuwenlang werk voor veroordeelden. Veelzeggend, zo zwaar was het werk.
Later, in het museum leren we dat het gebouw en het complex eromheen feitelijk een soort van Hoogovens waren. Er werd van alles gemaakt van de grondstoffen brons, zilver en zink. De gids vertelt ons er alles over en toont ons ook de ovens, de machines en vormen waarmee werd gewerkt. Zijn vader werkte er vroeger, als chauffeur, vertelt hij.
Na de rondleiding mogen we weer op de foto, dit keer met het Milanese stel er ook tussen en de gids. Als we daarna naar buiten gaan en afscheid nemen van elkaar, komt er ineens een witte hond aangeslenterd. Hij voegt zich bij het gezelschap en wordt enthousiast begroet door Nic en de president. Ja, zeggen ze, dat is Machia, en die hoort hier. Hij loopt graag met de wandelaars mee, dus wie weet gaat hij jullie wel begeleiden, lachen ze. Ze vertellen dat ze regelmatig worden gebeld door licht wanhopige wandelaars, die aangeven dat de hond steeds verder met ze meegaat. Van Nebida naar Masua en als er niets aan wordt gedaan, nog verder. En da’s niet de bedoeling. Dan wordt de hond opgehaald en teruggezet bij het museum. Waar hij vervolgens weer aanhaakt bij een volgende groep wandelaars.
Als we afscheid hebben genomen, blijven wij nog even zitten op een muurtje bij het museum, even een broodje eten voordat we aan de 20 kilometer lange tocht beginnen. We zien het gezelschap in de verte verdwijnen met Machia in hun kielzog.
Daarna gaan ook wij op pad. De wandeling is schitterend mooi, achter het museum ligt een oud, vervallen complex, industrieel erfgoed in optima forma, dat grotendeels verwaarloosd en daardoor enorm fotogeniek is. Gaan we nog een keer fotograferen als we hier weer terug zijn, zeggen we tegen elkaar. Daarna wandelen we de bebouwde kom uit, zo de bergen in. Eerst dalen we en komen in een groene vallei vol bloeiende brem, lavendel en rozemarijn. Kun je je voorstellen hoe het daar ruikt? Na een uurtje passeren we een aantal huisjes, een gehuchtje, en treffen daar het Milanese stel op een bankje, peuzelend aan hun boterhammetjes. Machia aan hun voeten. We groeten ze en lachen om de hond, zo van: haha, hij is met jullie meegelopen. Machia echter ziet ons en is de Milanezen meteen vergeten, hopla, hij gaat naast ons lopen en voegt zich meteen naar ons. We weten even niet goed hierop te reageren, maar achter ons moeten de twee Milanezen lol hebben. Zij zijn verlost van de ongenode gast.
Al snel zijn we echter helemaal verkikkerd op dit beest. Wat een schat! Het is duidelijk merkbaar dat hij dit pad heel vaak heeft gelopen; we hebben onze wandel-app en Google Maps niet meer nodig. Machia wijst ons de weg. Loopt dan weer naast ons, zeker als er een grote hond achter een hek naar ons staat te blaffen, dan beschermt hij ons, dan weer gaat hij voor ons uit, blijft bij een afslag of een bocht wachten en kijkt geduldig achterom naar ons. Soms vinden wij het nodig zelf toch even te kijken waar we heen moeten en steeds moeten we toegeven: Machia had gelijk, we moesten toch daar en daar in. Ongelooflijk, vinden we het.
Ooit, lang lang geleden, waren Ruut en ik eens op wandelvakantie op Kreta en troffen wij een zelfde soort hondje. Zo’n schaduw beestje dat bij je blijft lopen en je schrander aankijkt en je hart steelt. De hele vakantie bleef het beestje bij ons, hij sliep op onze kamer, we gaven hem eten en drinken. En toen was onze vakantie voorbij en moesten wij weer terug naar huis maar…. De hond… hoe moest het met ons hondje??!! We zaten verdrietig in een taverna te eten en vertelden aan de herbergier over het hondje. We konden het beest toch niet zomaar achter laten? WAcht maar, zei de herbergier, ik ken wel een schaapherder en die zoekt een nieuw hondje. Hij komt vanavond. Dit hondje is vast iets voor hem. En zo geschiedde. De herder kwam eten, we lieten hem ons hondje zien, hij keurde hem en zei toen dat hij hem graag wilde hebben. En toen gaven we hem aan de herder. En lagen we ‘s avonds in ons bedje te huilen, verdrietig en ook heel blij. Wat zou dat beestje een mooi leven hebben, verder.
Hier moesten we natuurlijk aan denken toen Machia zich als een trouwe gids bij ons had gevoegd. Als wij even gingen rusten, ging Machia vlakbij ons liggen. Hij schooide niet, maar ik zag ‘m likkebaarden en zich netjes van ons afwenden, toen wij een appeltje aten. Stoer zeiden we tegen elkaar: we geven ‘m niks hoor, anders gaat hij zich veel te veel aan ons hechten. Machia gaf geen kik en leidde ons netjes verder en verder de bergen door, berg op, berg af, over graspaden, over gravel-paadjes. En toen, na een uur of wat lopen, nog een laatste steile berg en kijk aan… daar zien we ineens de zee. We zijn er bijna. Bijna bij het eindpunt van die dag: Nebida. Toch maar even de apps activeren, ook omdat we naar ons appartement moeten zien te komen. Nergens voor nodig, natuurlijk, Machia brengt ons zo naar het centrum van het dorp en zelfs naar de kruidenier waar we onze stempel nummer twee moeten halen. Hoe Is Het Mogelijk??!! Roepen wij uit.
Als we na enig gedoe - stempel-adres nummer een is de stempel kwijt, de hele laden-kast achter de toonbank wordt ondersteboven gekeerd, niks te vinden, dan maar naar de bar waar ze hopla, stamp stamp onze stempels zetten - naar ons appartement gaan, een veel te duur groot huis met alles er op en er aan (er was niks anders op zo’n korte termijn, vandaar) gaat Machia voor het hek op straat liggen. Wij zitten op een hoog en zien ‘m zo liggen vanaf ons balkon. Ons hart bloedt, wat moeten we toch met het lieve dier??
Onderweg, toen we door het dorp liepen, waren we al door een aantal mensen aangesproken over de hond. Of ‘ ie van ons was? En sommigen wisten het precies: ‘oh dat is die hond die met de toeristen meeloopt, die hoort bij MontePoni!! Het is een Cane Libero, zei Ruut, deze hond is zo slim. Hij is vrij als een vogel, loopt met wandelaars mee, hoeft niet net als de andere honden achter een hek of in een hok te zitten.
Als wij ‘s avonds erop uit gaan om ergens een pizza te scoren, hebben we mooi pech. Alles in het dorp is dicht, niks te eten, althans, wij vinden niks. Dan maar ingrediënten ingeslagen voor een zelf te koken maaltijd: spaghetti, groenten voor de saus en plakjes spek. IN ons appartement slaan we vervolgens aan het koken en we eten daarna vol smaak een grote berg spaghetti. Maar, we hebben echt veel te veel gemaakt, zonde. De restanten gooi ik in een bak met de bedoeling het de volgende ochtend bij het afval te gooien. Maar onbewust houd ik die heerlijke restanten apart van de rest van het afval, want wie weet….
Ilse, kom eens kijken, fluistert Ruut vanaf het balkon. Moet je kijken …. En ja hoor, Machia heeft zich genesteld voor de het hek van ons appartementencomplex. Klaar voor de nacht ligt hij daar. Mijn hart breekt. WAcht, ik geef hem toch maar die spaghetti hoor, dat beest moet toch omkomen van de honger. Ruut blijft op balkon staan, om te filmen hoe Machia gaat smullen zo. Op het filmpje zie je dat hij precies hoort wanneer ik eraan kom. Hij staat op , zijn staart begint te kwispelen en als hij die bak eten in mijn handen ziet (en ruikt) begint hij haast te dansen. Joehoe, zie ik hem denken, eten!!! Juist als ik de bak neerzet en Machia begint te eten, komt er een autootje aanrijden, die onder ons balkon zo’n beetje stopt. Een mooie jonge meid stapt uit en vraagt aan Ruut of wij weten of de grote witte hond hier ergens is. Uhm, ja, zegt Ruut en hij wijst naar Machia die als een gek de bak staat leeg te eten. Ja, zegt het meisje, dat is de hond, die hoort hier niet, die woont in MontePoni. Ik moet hem terugbrengen, en ze pakt Machia op alsof hij een grote baby is, zet hem op de passagiers-stoel en rijdt weg. Ik zie Machia nog heerlijk na smekken , een beetje wiebelig zit hij daar achter het raampje van de auto nog net te likkebaarden en vroeoeoemmmm, daar rijdt de auto de donkerte in. Dat was Machia.
Nou, tja, eigenlijk ook maar goed ook, zeggen we een beetje aangeslagen tegen elkaar. WAnt stel je toch voor, had dat beest morgen met ons meegelopen naar Masua. En daarna nog een plaats verder…
We gaan maar douchen, tandenpoetsen en naar bed.
De ochtend erop verlaten we het fijne, veel te luxe van alle gemakken voorziene appartement en ontbijten bij een gaaf tentje in het centrum, bij l’ Oasis. Daar treffen we - hoe grappig - weer de groep Denen die we een paar avonden ervoor troffen bij Zenith. Ze vertellen dat zij vanuit Iglesias elke dag naar een mooie plaaats rijden en daar dan een dagwandeling maken. VAndaag net als wij naar Masua, de dag daarna naar Buggeru. Nou, tot morgen dan maar, hé, lachen we. Grappig, leuk, zo’n contact.
Na het ontbijt loodsen we onszelf met behulp van de app van de Santa Barbara het dorp uit, de heuvels in. Het zou vandaag een niet zo heel zware tocht moeten worden; de afstand is slechts 9,5 kilometer, het parcours is niet al te zwaar, weinig heftig klimmen en/of dalen. We genieten enorm van de wandeling door de prachtige omgeving: heuvels, bergen vol met bloeiende brem, rozemarijn, allerlei andere bloemen en kruiden. Eigenlijk zou je die geur moeten kunnen weergeven in dit blog, vinden we. Maar tja, dat kan dus niet. Maar stel je voor, een mix van brem, rozemarijn, tijm, lavendel, allerlei soorten frisse lentebloemetjes…. Een heerlijk geurpallet.
Na een paar uurtjes komen we op de top van een berg en slaken een kreet van verrukking. We hebben zo een ontzettend mooi uitzicht op de zee en op de grote, mysterieuze rots die hier Het Suikerbrood (of ook wel De Mammoet) wordt genoemd. Omdat de wandeling kort is, we dus lekker de tijd hebben, gaan we op de top van deze berg uitgebreid lunchen. Als we er een tijdje zitten, zien we ineens een eindje verderop de Milanese vrienden ook aan de dis zitten. Grappig. We zwaaien naar elkaar. Als wij klaar met eten zijn, passeren we ze, zetten de daling in en lopen weer door en door en door. We komen uit bij een pad pal langs de zee, lopen het af en belanden bij een strandje waar de knalblauwe zee haar golven met donderend geraas stukslaat op de rotsen en op het strand. Er liggen zowaar al een paar groepjes mensen te zonnebaden. Opgetogen dalen we de trap af naar het strandje, broeken uit, sokken uit en hoppeteeeee, heerlijk met de warme voeten de koude zee in. Wat Een Genot!!
We blijven een uur zo zitten, kijken naar de golven, naar de damp die opstijgt vanaf de golven die kapotslaan op het strand en de rotsen. Wat een mooie energie hangt hier!! Ruut scoort bij een strandtentje dat eigenlijk nog niet open is, twee blikjes Sprite. Klok klok klok, dat smaakt even goed. Maar, we moeten ook de tijd in de gaten houden. Zijn nog niet helemaal aan het eind van de dag-etappe. Ruut heeft mailcontact met ene Maurizio van een B&B hier in Masua. We kunnen bij hem slapen vannacht, maar hij heeft het adres vergeten mee te sturen in de mail. Rond vier uur vinden we het wel eens tijd om hem te bellen; we vinden zijn telefoonnummer in het handboek van de Santa Barbara. Bellen… maar het nummer blijkt buiten werking. Nou, balen. Dan maar even checken of er al gereageerd is op onze mail nummer zoveel. Niks! Oeps! Eind van de middag nu, maar het slaap-adres is nog niet geregeld. Moeten we nu verder lopen en kijken of we onderweg het B&B tegenkomen? Het boekje zegt dat dat het geval zou kunnen zijn, als we de variant op de volgende etappe een stukje gaan lopen. Maar da’s nog vier kilometer steil de bergen in, begrijpen wij. Geen zin in, natuurlijk, want stel dat we daar niks vinden…
We klimmen de trappen weer op naar boven, komen op de parkeerplaats, waar we dan maar gaan rondvragen of iemand weet of hier in de buurt misschien een B&B is van ene Maurizio. En hé, daar zijn de Denen weer, die gaan net weer terug naar Iglesias. Niemand weet het echter. Ik schiet twee jonge meiden aan die net bezig zijn in hun auto te stappen. Ze spreken goed Engels gelukkig en zo lief, ze helpen me waar ze kunnen. De een vraagt het nog een keertje na bij de barman van de strandtent, komt hijgend en puffend weer boven. Nou, zegt ze, volgens de barman is er wel een B&B hier, maar die is nog dicht. Oei! De ander belt het nummer dat in het boekje staat van Santa Barbara. Huh, zegt ze, dat nummer klopt niet, er komt geen contact tot stand.
Ruut voegt zich bij ons en nogmaals vertellen we het hele verhaal. Dat we vandaag wandelden naar Masua, dat hier ene Maurizio een B&B zou hebben, maar dat hij zijn adres niet heeft doorgegeven en dat wij hem telefonisch ook niet kunnen bereiken. Kom maar met ons mee, zeggen de meiden, dan rijden we een stukje Masua in en vragen we het na bij een paar mensen. Dus wij achterin het kleine autootje, met een soort van Ikea-kastje op schoot, eigenlijk de opbergplaats voor de kat die mee is naar het strand. De kat gaat bij de bestuurster op schoot - ja vertelt ze, ik woon in Iglesias, maar heb geen tuin, dus ik neem de kat overal mee naar toe - en zo tuffen we al snel door de bergen. De eerste de beste mensen die we zien, bevragen we. Of zij het B&B weten van Maurizio? Nou, nee, hier niet. Maar in Nebida is er wel eentje, daar moet je naar toe. Ach… wij moeten ons er maar bij neerleggen, we gaan weer terug naar start. In Masua is gewoonweg niks en er klopt niet veel van de informatie dus in het boekje. Maurizio heeft een B&B in Nebida en niet in Masua!. Onderwijl scheuren we - wat een pit in die meiden zeg, zo sportief rijden door die bergen en onderwijl maar rap kletsen - naar Nebida. Via Google Maps is de juiste plek redelijk snel gevonden door een van hen en hup, we rijden zo naar het grote roze huis dat we die ochtend nog zo enthousiast op de foto hadden gezet, kijkend vanaf ons balkon van ons veel te dure appartement. We bedanken de meiden hartelijk en zoef weg zijn ze alweer. Ik klopperdeklop aan de grote deur van het roze huis et Viola, Maurizio himself opent de deur en noodt ons binnen.
Al snel geraken we in een soort van Snip & Snap gesprek verwikkeld. Of hij nou echt De Maurizio is van het B&B waarmee wij hebben gemaild? Ja, hij is echt De Maurizio en ja, hij had op ons gerekend, natuurlijk. Maar die informatie in dat boekje klopt niet, zegt hij terwijl hij een zorgelijke blik op de tekst werpt. ‘De enige Maurizio in Masua die ik ken, is schaapherder en verhuurt wel eens zijn stal. ‘
Nou, goed, wij installeren ons in alweer een prachtige kamer met een uitermate fraaie badkamer. Gaan douchen en kleden ons om en gaan wederom Nebida in. Eten uitermate heerlijk in El Capitano, te lekker gewoon! Complimenten voor de kok, zeg Ruut en hij stevent gewoon zelf de keuken in. Zoals hij is, haha.
De volgende ochtend 9 uur ontbijten we in de prachtige tuin met uitzicht op zee. Zelfgemaakte Mandarijnen-jam op verse broodjes…. Sardijnse honing… Ach, arme Pelgrims dat wij zijn, wat hebben we het toch zwaar. De jam blijkt gemaakt door de moeder van Maurizio en ik krijg een potje mee voor onderweg. Hoe lief. We raken aardig aan de praat met Maurizio over Sardinie, over de mysterieuze Nuraches, de enorm lange skeletten van mensen die zijn gevonden en dat Rome er niet van wil weten, van die boeiende historie van Sardinie. Het wordt gewoonweg genegeerd, past niet in het plaatje van de politiek die hier zo nauw verweven is met de kerk. Nuraches zijn namelijk heeeeeel oud, duizenden jaren en werden gebruikt, aldus Maurizio, als spirituele verbinding met ‘ het hogere’ . Net als kerktorens, maar dan anders. Later kregen ze nog andere functies, werd erin gewoond bijvoorbeeld.
Maurizio brengt ons, gentle als hij is, weer terug naar Masua, startpunt van onze volgende wandeling naar Buggeru. Wat zijn we blij dat hij dit doet, anders hadden we 8 kilometer over de autoweg moeten lopen. We nemen afscheid als goede vrienden, mogen hem altijd bellen of mailen als we hulp nodig hebben, zegt hij.
De volgende wandeling begint dus bij Masua, bij de parkeerplaats waar we de dag ervoor zo lief geholpen waren door de 2 pittige meiden. Onder ons beukt de zee tegen de rotsen, het is mooi weer maar het waait stevig. We steken over en komen op het pad en hups, meteen begint het klimmen. Kilometers omhoog, het uitzicht onder ons is weergaloos mooi. Langs het pad mysterieuze oude vervallen huisjes, verweerde olijvenbomen, heel veel bloemen, aspergeplanten (die inmiddels in bloei raken). We genieten enorm. Af en toe een stop om te genieten van dat uitzicht en dan weer verder. Als we op de top zijn, zijn we al een paar uurtjes verder; tijd voor lunch. De dag ervoor hadden we al broodjes en kaas gekocht en wat fruit. Flesje water erbij: een Goden maaltje! Stilletjes zitten we daar te genieten. Vier- a vijfhonderd meter onder ons de zee, in de verte Nebida, de wind die heerlijke geuren meeneemt. Voor ons een paar plassen water waar een rank vogeltje met een mooie hoge staart zich in baddert om daarna snel de struikjes weer in te gaan om daar verder rond de hupsen.
Na de lunch gaan we ‘ de bocht om’ , komen aan de zee-kant van de berg en oeps, af en toe is het best even eng voor een bangepoepertje als ik want we lopen hier over een smal, rommelig paadje met steil onder ons kliffen en steile bergwanden vol struiken. Maar wel gaaf!
We komen bij de volgende berg, eerst wat dalen, dan weer stijgen en weer even rusten. Zo doen we dat steeds, ruim een uur wandelen, dan eventjes rusten, water drinken, even zitten en dan weer door. Hier wordt het weer flink klimmen maar hé, daar zijn we inmiddels goed in getraind. Het pad is hier wel flink ruig, veel losse stenen en af en toe moeten we echt een beetje veel klimmen over de rotsen. Zie ons oudjes eens gaan. Heel af en toe passeren ons andere wandelaars, Sardijnen, jong en atletisch. Daar waar wij lopen te puffen, gaan zij licht als veertjes omhoog of juist omlaag. Toch wat confronterend, maar kijk, denk ik dan maar, zij zijn twintig, hooguit dertig en wij zijn zestigers. We komen hier alleen maar jonge atletische mensen tegen die goed getraind zijn in het wandelen in de bergen. Nee, dan wij: flatlanders, met onze prikstokken. Die stokken heb ik ook echt heel hard nodig want het is af en toe echt worstelen geblazen. Klimmen, oei, daar zit ik weer vast aan een struik en dan is zo’n stok zo fijn, omdat ik mijn evenwicht houd.
Na een uur klimmen zijn we weer helemaal bovenaan de berg. Fantastisch, wat een uitzicht weer. WEer even uitpuffen. Ik kijk even op mijn phone, zie berichtjes van Koen en Yuan die daar in HOngkong zitten te Monopoly-en, zo grappig, dus even een beetje chatten. Da’s toch wel bijzonder, toch, vandaag de dag. In the middle of nowhere, boven op een berg in Sardinie, gezellig een beetje geiten met je zoon en schoondochter aan de andere kant van de wereld. Nou, zeg ik ten afscheid, we gaan zo weer. 400 meter down down down, ik zie hier allemaal jonge mensen die met groot gemak van steen naar steen springen, zonder stokken. Ik voel me oud.
En daar gaan we, dalen. Maar mensen-lief, valt dat even tegen. Het wandelpad is hier veranderd in een tja, hoe zo ik het noemen, een klauter en klim-pad. HIer kunnen we niet gewoon lopen, hier moeten we om de zoveel meter van rotsen af klimmen. En dat kan ik echt niet zoals die jongelui dat doen. Ik moet bukken, hurken, voelen of de steen onder mij steun genoeg biedt, dan eraf, stok in de grond ter ondersteuning…. Ik voel me al snel een enorme doos, vind het ook rot voor Ruut die er veel meer vaart in heeft dan ik. Soms biedt hij mij een helpende hand, maar uit frustratie wijs ik die af. Niet goed voor de sfeer. Maar ik mag niet opgeven, niet gaan janken ofzo. Wat wel een beetje in de weg zit is dat ik vlak ervoor op de app keek van de Santa Barbara en zag dat we nog geen eens een derde hadden gelopen van de bijna 20 kilometer. En dat het al half drie is. Dat gaat ‘m niet worden, denk ik zenuwachtig. Over een uurtje of wat wordt het donker, lopen wij daar nog rond in die bergen. Geen gedachten die energie geven, dus ik schuif ze opzij. Doorgaan met die banaan! Ik merk aan Ruut dat ook hij moe wordt. Wel af en toe stoppen hoor, zeg ik, niet tegen heug en meug doorlopen, dan ondermijnen we onszelf. En ook niet vergeten om te drinken. Ik vertel maar niks over de nog te lopen aantallen kilometers. Maar bij een volgende stop kijkt ook hij op de app en ik zie hem schrikken. Ilse, we zijn nog niet eens op de helft, hoe kan dat nou??
We gaan door en door en door, klimmen en klauteren en gelukkig, soms wordt het pad meer begaanbaar. We komen nog een groepje jonge mensen tegen, die gezellig lopen te kletsen, onderwijl springend van steen tot steen. Hoever het nog is naar Buggeru. Och, tja, zo’n uurtje of drie, zeggen ze. Ahum, denken wij. Grazie! Ciao! Zeggen we tegen ze. En gaan weer door. Donderwolkjes - denkbeeldige want het is nog steeds prachtig weer - boven onze hoofden. Dit wordt penibel, mensen! Denk ik en ik voel stress, angst. Dan komt er een moment dat we geen andere wandelaars meer tegen komen; de weekendwandelaars zijn allemaal weer naar huis. En daar lopen wij dus nog, met zijn tweetjes, te zweten en te klauteren. Het is tegen vijven inmiddels. Het zonnetje verflauwt. Het wordt frisser, maar we zijn zo moe en warm, hebben geen last van de kou. Er lijkt zich overigens wel een escape aan te bieden; over een kilometertjes of anderhalf is er een variant op onze route; we kunnen dan naar het strand gaan. Ooooh, blij zijn we daarmee. Want: daar zullen we vast andere mensen treffen en er staat vast een strandtent en en… Enthousiast slaan we af richting het Westen. Half struikelend over een droogstaande rivierbedding dat als pad gebruikt wordt naar het strand, da’s wel vreemd maar goed, we zijn zo gefocust op een oplossing, lopen door. En dan…. Wat een deceptie! Er is helemaal geen strand, we komen uit bij wat later Canal Grande blijkt te zijn: hoge steile rotsen, grotten en een zee die keihard tegen de rotsen beukt. Niks geen strand. Het is hier donker en koud en er is geen sterveling te zien. Het voelt hier zelfs wat spookachtig, nu, zo.
Oeps, wat nu te doen?! Terug maar weer. Doodmoe lopen we weer omhoog, wat lijkt die halve kilometer ineens lang!! En verdorie aan toe, mijn internet is hier weg, dus ik kan ook niet kijken hoe nu verder. We volgen het pad van de Santa Barbara dan maar weer via bordjes, op naar de volgende 12 kilometer en het is al over vijf uur. Dit gaat niet goed, jongens!
Dan ineens hoor ik het geluid van een motor ver weg. Jiiiiiiing! Jiiiiiing! Hé, Ruut, er is hier een autoweg in de buurt, hoor maar. Als we daar naar toe gaan, dan kunnen we van daaruit verder, liftend, of met de bus ofzo. Laat dat deel twee van deze wandeling alsjeblieft zitten, dat gaat ‘m niet meer worden. Ruut is ook zo onwijs moe, wil alleen maar dat het over is, deze etappe. Ik probeer Google Maps en Hoeraaa! Ik heb weer internet, tik in dat ik met de auto naar Buggeru wil en dank de Heer, daar worden we netjes naar toe geleid, maar de weg, vanuit het grote donkere bos.
We zitten ineens weer vol energie en stappen welgemoed door. Horen de auto- en motorgeluiden steeds dichterbij komen. Oh, wat kun je daar blij mee zijn!! En dan ineens, zien we de weg, klimmen de berm in, duim omhoog voor de eerste auto die eraan komt en…. Raaaaaaak! Ze Stoppen!! Jihoe! Twee lieve mensen, een echtpaar van onze leeftijd, neemt ons met alle liefde mee naar Buggeru. Ze zijn druk aan het klussen in hun B&B , vertellen ze, hopen misschien dat we bij hen gaan slapen maar ach, zeggen wij, we hebben al een adresje voor vanavond en zo lief, ze brengen ons tot voor de deur! Blij als kinderen, helemaal eufoor, stappen we uit en bedanken onze weldoeners, Dino en Sylvana die helemaal verlegen raken, ik zie Sylvana tenminste blozen als Ruut haar ten afscheid hugt en driemaal op de wangen kust (haha).
De gastvrouw van B&B Chiara staat er bij toeval al en brengt ons naar ons fijne kamertje waar ze meteen de kachel voor ons aanzet. Wij gaan douchen, Ruut slaat wat fruit en yoghurtjes in waar we nog maar net aan van kunnen eten, zo moe zijn we. Voordat we in slaap vallen kijken we nog wel even vol verbazing naar de etappe van die dag en we denken zomaar, dat wij zonder erg de zwaarste variant hebben gekozen. Er bestaat namelijk nog een tweede, maar die hebben we vooraf niet bestudeerd, hadden we dat maar gedaan. Wat ons leert dat we voortaan echt, nee echt onze wandelingen beter moeten voorbereiden door er goed over te lezen in het boekje.
Daarna donderen we in een diepe, diepe slaap.
Geschreven door SoulVoet