Zijn jullie Tedeschi, vraagt de barman. Uhm, Tedeschi, herhalen wij. Wat een bijzondere vraag. Tedeschi (Trucks band) is een (heel goede) Amerikaanse band en ja, daarin zit een echtpaar - net als wij - dat musiceert, Susan Tedeschi die zingt en gitaar speelt, haar man Derek Trucks is de sologitarist en daarnaast bestaat de band uit twee drummers, een bassist, blazers en backingvocals. We hebben in onze band ook een nummer van ze ge-covered, Midnight in Harlem. Maar dat bedoelt de barman vast niet, denk ik terwijl diezelfde barman ons verbaasd ziet kijken en dan de riedel begint die we wel vaker te horen krijgen: Germany? Francia?? Ooooh, roepen wij, nee, we zijn Nederlanders, from Holland. Ja, kijk, legt de barman uit, wij noemen Duitsers Tedeschi (hoe je het schrijft in hun dialect, weet ik niet) maar we bedoelen er Germans mee. Kijk, nu snappen we het weer. Daarna vertelt hij nog in rap Italiaans dat er hier in Carloforte regelmatig een Nederlandse technische man komt om te werken aan de jachten en schepen die hier liggen. Hij heet Louis en is een vriend van de barman. Waarvan acte.
Als we afscheid nemen en de deur uitlopen zeggen we een beetje zelfgenoegzaam misschien, tegen elkaar dat we dat Italiaans steeds beter gaan verstaan - ja, dat dialect niet natuurlijk - maar dat verhaal over die Louis hadden we toch maar heel goed begrepen. Dan horen we Signore!! Signore!! We kijken om en daar komt de barvrouw met in haar handen de fotocamera van Ruut. Had hij door al dat gebabbel aan de bar over onze nationaliteit helemaal vergeten mee te nemen. Oei!!! Grazie mille, Grazie mille uiteraard.
Wat ons doet denken aan het begin van onze voetreis van meer dan veertig jaar geleden. We waren met de schoonvader van mijn broer meegereden - hij was vrachtwagenchauffeur en moest naar Spanje - tot een plaatsje ergens in Zuid-Frankrijk. Vanaf die plek moesten wij zelf weer verder reizen. We namen afscheid van Flipper (dat was zijn bijnaam) en belandden in een dorpje, namen een hotelletje en de volgende ochtend dronken we koffie in een romantisch ouderwets café dat voor een serre had. Je kon door twee deuren die serre in: een linker of een rechter. Wij dronken koffie en daarna moesten we weer verder. Ik vond het zo leuk, die twee deuren en zei: ik ga door de rechter naar buiten, ga jij door de linker, Ruut? En so we did.
We kregen een lift naar nog verder Zuidwaarts, belandden in Sete en konden er ons tentje opzetten bij een camping. En toen… toen drong het tot Ruut door dat zijn camera niet meer in zijn rugzak zat. Oooooh, wat erg, Ilse, ik heb mijn camera in dat café laten liggen, op tafel! We gingen natuurlijk elk door een andere deur naar buiten en hebben niet opgelet of we alles wel meegenomen hadden. Feitelijk had hij zelf niet goed opgelet natuurlijk, maar om daar nu op te wijzen op zo’n moment. Dat doe je niet als je liefje zo gestresst is natuurlijk. Wij naar de dame van de camping, een super lief mens, en we konden nog bedenken in welk café in welk dorp we waren geweest. Zo’n honderd kilometer terug. Ze belde voor ons naar het café mais non, madame, er ligt hier geen camera meer, he. Zo’n rot moment was dat, want we waren niet bepaald rijk, hadden hard moeten sparen voor deze reis, met minimale middelen waren we op reis gegaan en die camera, dat was een rib uit ons lijf geweest. Het duurde echt even voordat we het hadden verwerkt, maar na een tijdje, we waren na een week of wat in Segovia in Spanje beland, heeft Ruut er een nieuwe camera gekocht. Heel fijn, want na thuiskomst was het fantastisch dat we een mooi album konden aanleggen (en vervolgens keken we tot op heden nooit meer in dat album, maar afijn…)
Dat moment borrelde subiet op dus toen wij het café aan de haven van Carloforte verlieten vanochtend en bijna weer die camera hadden laten liggen.
Maar goed, dat dialect hier, op dit eiland (San Pietro, waarvan Carloforte de 'hoofdstad' is, (er zijn nog een paar piepkleine gehuchtjes and that’s it), da’s een verhaal apart. Toen we hier eergisteren met de Ferry aankwamen en we langs de kade (lees: de hoofdstraat van het stadje) liepen, bewonderend want och, wat is het hier toch wonderschoon met die bijzondere (haast Franse maar ook Arabische huizen) merkten we op dat hier anders gepraat wordt dan op ‘het vasteland’ van Sardinie.
Nu is Sardijns al een eigen dialect, althans, ik ga ervan uit dat het een eigen soort streektaal is (in het Noorden bij Alghero spreken ze ook Catalaans, door de historische connectie met ‘ de overkant’) maar dit zangerige taaltje hier, op dit kleine eilandje, da’s een verhaal apart. Ik was op FB al door mijn Sardijnse oom Lino bijgepraat: Ilse, de bewoners van San Pietro spreken Genuees en dat komt omdat zij vinden dat ze bij Genua horen en niet bij Sardinie. Als ze met de Ferry naar het eiland Sant Antioco gaan, zeggen ze: we gaan naar Sardinie. Alsof hun eiland daar dus niet bijhoort, kun je daaruit opmaken, antwoordde ik hem.
Als je een paar eilanders met elkaar hoort praten en je hoort de woorden niet heel goed, dan lijkt het net of ze Frans met elkaar spreken, zei ik vanochtend tegen Ruut. Ik hoorde namelijk Catherina, de eigenaresse van ons appartement met een andere gast praten en dacht: he, we hebben zeker Franse gasten sinds vandaag. Maar het was dus gewoon een gesprekje in het Genuees. Mocht het je interesseren, als je op Wikipedia kijkt, zie ook dat Genua ooit een eigen staatje was, maar ook onder Franse heerschappij en dan weer onder Milanese heerschappij viel. Maar er staat ook dat het Genuees steeds minder gesproken wordt; blijkbaar alleen op het vasteland want hier op San Pietro praat iedereen het nog volop.
Eergisteren dus voeren wij met de Ferry van het eilandje Sant Antioco naar San Pietro. Sant Antioco ligt ten zuiden van Sardinie en het 'hoofdstadje' heet ook Sant Antioco. Daar verbleven wij een paar dagen, in een heus eigen huisje, een appartement op de begane vloer, dat wij huurden van de B&B Il Nido.
Na een lange dag wandelen vanaf Tratalias kwamen we eind van de middag aan - vermoeid, bezweet en dorstig - in het stadje. Eerst even laven aan een paar grote glazen koud drinken - Sprite, we hebben het helemaal ontdekt tijdens deze retraite - in het eerste het beste cafeetje dat we tegen kwamen. En vanuit dat cafeetje zagen we schuin aan de overkant Il Nido B&B. Il Nido was ons warm aanbevolen door Michele, de herbergier van Su Meuredda, de agriturismo boerderij waar we de Paasdagen hadden doorgebracht, met op eerste Paasdag dat bacchanaal (zie het vorige verslag). We rekenen af en steken over, bellen aan bij Il Nido en daar staat ineens de slagersvrouw van de naastgelegen slagerij naast ons. We begrijpen dat zij ook de B&B-kamers doet en al snel nodigt ze ons uit om binnen te komen, althans, in de B&B en niet in de slagerij. Boven wacht ons haar zoon die mag komen helpen vertalen; hij spreekt Engels en da’s makkelijk uiteraard. Dat we niet hebben gereserveerd, maakt niks uit, ruimte zat. Er zijn kamers in dit gebouw - waar ook hun huis op de eerste verdieping - maar ze hebben ook nog een paar appartementen in de buurt. Dan kunnen jullie zelf koken als je wilt. Ja, dat willen we graag, want niks heerlijkers dan lekker zelf je eigen maaltje koken. We kiezen voor een van de 2 appartementen en settelen ons, volgens het bekende patroon. Zodra moeder en zoon weg zijn storten we neer op bed, schoenen uit, sokken uit … weer even mens worden. En we weten inmiddels wat er gebeurt na zo’n lange intensieve dag wandelen: we koelen af en af en af en krijgen het gewoonweg hartstikke koud. Dan gaan we douchen, doen schone kleren aan en komen dan weer terug op aarde. Een bijzondere fysieke reactie is dat en we hebben inmiddels begrepen dat bijvoorbeeld duursporters dat altijd hebben. Je moet echt je best doen om weer warm te worden, anders loop je uren te klapperen van de kou.
Anyway, warmgedoucht, met lekkere schone kleren aan… Ruut heeft snel wat boodschapjes gehaald; we houden het simpel: een Focaccia met gebakken ei met spek. OMG, wat lekker. Kop thee erbij. Tanden poetsen en dan storten we in slaap.
De dagen in Tratalias waren verrukkelijk geweest. Wat een fijne plek hadden we daar in Su Meurreda, die prachtige boerderij met eetzaal. Een mooi contact hadden we er ook met Michele en met Nicola zijn zoon (die 2 jaar in London had gewoond en goed Engels spreekt en super aardig is en het leuk vond om met ons te kletsen) en dat heerlijke eten. Wat waren die mensen druk geweest met de Paasdagen. Wij hadden alleen op eerste Paasdag meegedaan met het diner, de tweede Paasdag hadden we zelf maar bij de supermarkt een broodje met beleg gehaald (niks mis mee overigens: heerlijke verse broodjes belegd met een grote plak romige Sardijnse kaas en een paar plakken pittige Salami… jammie) en ‘s avonds een pizza gescoord in dezelfde supermarkt als waar we ‘s ochtends die broodjes hadden gehaald, zo grappig, die transformatie. Maar wat fijn ook voor dit kleine dorpje met net iets meer dan 1000 inwoners (ook hier veel leegloop en vergrijzing); zulke voorzieningen zijn hier echt onmisbaar, in die kleine dorpjes in the middle of nowhere.
Op de tweede Paasdag gingen we naar Tratalias (het nieuwe gedeelte, er is ook nog een antiek gedeelte dat een kilometertje verderop ligt) en we waren koffie gaan drinken in Bar Central. Dit op aanraden van Michele, niet zozeer vanwege die bar maar meer vanwege de barman die wellicht iets zou kunnen weten over een familielid van mijn Sardijnse oom, over zijn schoonzusje. Zij zou nog in het dorpje kunnen wonen misschien en het leek ons leuk om heel even bij haar langs te gaan. De barman echter weet het niet maar de barvrouw weet dat de schoonzus misschien wel is verhuisd en krijgt bijval van twee jonge kerels. Ja, zij weten wel wie het is en nee, ze woont hier niet meer, de schoonzus is verhuisd maar haar dochter woont hier nog wel dus als we willen kunnen we misschien daar wel even naar toe gaan? Dat lijkt ons leuk en hopla, daar gaan we.
De twee jongemannen stappen in hun auto - nee, we gaan echt niet dat hele stuk lopen, lachen ze - en wij gaan dus wel met de benenwagen. We hebben de straatnaam gekregen en ik tik dat in op Google Maps. De jongemannen zeggen: loop die en die kant op en dan komen wij jullie wel weer tegemoet rijden. En zo gebeurt het ook. Ze loodsen ons naar een huis waar een aantal mensen in de voortuin net bezig is met de voorbereiding van een BBQ (dat schijnt traditie te zijn op Sardinie; op tweede Paasdag gaat iedereen BBQ-en). Opa en kleinzoon rijgen vlees aan een grote spies van anderhalve meter en zitten bij de BBQ, een dochter van een jaar of negentien en haar vader komen naar ons toe en we vertellen waarom we langs komen. Voelt een beetje gek, want tja, die mensen kennen ons helemaal niet, zijn met hun eigen ding bezig en daar komt ineens een stel van die lange blonde gasten uit Holland langs met een vaag verhaal. De jongemannen gaan weer en route en we bedanken ze hartelijk; ik zet ze op de kiek en dat vinden ze geweldig, ze gaan er echt voor staan. Dan worden we de tuin binnen genood en ondanks ons gebrekkige Italiaans komen we toch een heel eind. Ze begrijpen in elk geval wie we zoeken en waarom, ze vertellen dat de schoonzus van mijn oom inderdaad is verhuisd maar dat haar dochter er nog woont. We mogen mee naar binnen en daar ligt de dochter, op bed, ze is niet gezond en verontschuldigt zich. Arme vrouw. We praten nog wat, maken fotootjes van de gezinsleden maar niet van de dochter, dat zou niet kies zijn en we verlaten deze familie weer. De oude schoonmoeder die we binnen ontmoetten, ik schat haar ergens in de negentig, staat ons nog lang na te kijken en ik blaas haar een paar kushandjes toe en zo lief, ze blaast kushandjes terug.
Helemaal blij gaan we nog even naar Café Central want van de weeromstuit hadden we de koffie nog niet betaald. We doen nog een glaasje frisdrank en knabbelen van de zoute pinda’s die de barvrouw ons heel lief voorzet.
Daarna gaan we weer terug naar Su Meurreda, lekker chillen in het zonnetje, knuffelen met de honden en eind van de middag kijken we naar alle gasten die Paasmaaltijd twee aandeden en met rode wangen en bolle buikjes weer naar huis gaan. ‘S Avonds horen we dat het er dit keer nog meer waren dan op eerste Paasdag, ruim honderd gasten en ze komen niet zozeer uit het dorp maar uit omliggende plaatsen zoals Carbonia. Blijkbaar staat Su Meurreda goed aangeschreven bij de Sardijnen uit deze omgeving, als het om goed eten gaat. En terecht!
Daarna vroeg naar bed want tja, morgen weer een pittig eind wandelen van Tratalias naar Sant Antioco tenslotte, zo’n twintig kilometertjes.
De volgende ochtend, dinsdag is het, nemen we met weemoed afscheid van Michele en Nicola. We hebben er echt moeite mee om hier weg te gaan. We zullen dit missen, zeggen we tegen Michele, het is hier zo mooi en gezellig. It feels like home.
Michele blijkt trouwens ook nog stempel-bevoegd te zijn voor de St. Barbara, de pelgrimstocht die we nog steeds volgen. Hij zet met een joyeus gebaar een stempel op onze kaarten. Daarna moeten we toch echt gaan.
We verlaten de heuvel, steken nog even over naar Nieuw-Tratalias, laten weer een paar heerlijke broodjes maken bij de supermarkt en gaan dan echt en route. Komen al snel in Oud-Tratalias, een wonderbaarlijk mooi antiek en nagenoeg geheel verlaten dorpje met alles erop en eraan. Het wordt gelukkig heel goed onderhouden - de gemeente is net bezig met onderhoud van een paar grote bomen op een pleintje - we lopen weer eens als Alice in Wonderland rond en maken fotootjes, blijven er dus weer te lang hangen. Er zijn nog wel een museum en een restaurant, maar de huizen zijn nagenoeg allemaal niet meer bewoond.
Dan gaan we verder, passeren weer een ander verlaten gehuchtje met een eeuwenoud kerkje dat daar mooi staat te zijn langs ons wandelpad. We pauzeren er even, fotootjes maken uiteraard en gaan dan weer door.
De wandeltocht gaat voorspoedig, we hebben de etappe van Santa Barbara niet als uitgangspunt genomen want die gaat niet lang genoeg langs de zee en we willen zo graag langs de zee wandelen; we hebben de Komoot-wandeling geselecteerd die wel een heel stuk langs zee gaat. Beide routes gaan overigens het eerste stuk wel gelijk op. Pas als we onder een autoweg doorlopen, splitsen de routes zich. De Komoot etappe gaat naar links, die van de Santa Barbara naar rechts.
We passeren eerst een watertje waarin we tot onze grote verbazing een bever zien zwemmen. Groot als een hondje en hij komt echt op ons afgezwommen om ons nieuwsgierig te bekijken. Een meter of wat van ons af draait hij zich om en dan ontstaat bij ons discussie: was dat nou echt een bever of…. Was het een rat misschien?? Want: die staart was niet breed en plat maar dun en dan zou het dus een rat moeten zijn. Maar dan wel een heel grote. Later zoek ik het op en het blijkt een bever-rat te zijn geweest. Ai!
We belanden op een wonderschoon pad, eerst gaan we via een bruggetje over een klaterend riviertje en dan komen we op wat ik altijd een Swiebertjes pad noem. Een pad door de velden. Omringd door bloemen, het ligt op een dijkje en links en rechts liggen velden vol bloemen en bloemen en bloemen. Wonderschoon. Nog steeds gaat het lekker, het wandelen, we gaan volgens de Komoot-telling meer dan 5 kilometer per uur, da’s fijn, het is heerlijk weer, zonnetje, windje, niet te warm. Top. Dan komen we bij een splitsing, althans, volgens Komoot moeten we naar rechts, maarrrrr…. Dat kan helemaal niet want voor ons ligt een vrij diep kanaaltje van zo’n vier a vijf meter breed. Da's gek! Er is wel een soort van loopbrug hoog boven ons hoofd, die begint zo te zien drie- a vierhonderd meter bij ons vandaan, dus dat biedt hoop.
Ruut gaat op onderzoek uit maar komt teleurgesteld terug. Ilse, na een paar honderd meter is daar weer een kanaaltje en ook daar kunnen we niet doorheen lopen. En pas aan de overkant van dat kanaaltje kunnen we die loopbrug op. O-kay … da’s balen, dus. We gaan maar even zitten, de wandel-App van Komoot nog eens bestuderen en ja hoor, die zegt toch echt dat we hier kunnen oversteken. Wat niet klopt. Grrrrr. Dan toch maar die van Santa Barbara geopend en oeps. Die hadden we dus toch beter kunnen volgen, want dan waren we niet aan deze kant van het kanaal terecht gekomen.
Ruut, er zit niks anders op. We moeten weer terug. Laten we eerst maar even lekker uitrusten, onze broodjes opeten, water drinken… En dat doen we dan maar en dan weer de rugzakjes om en het hele Swiebertjes-pad weer terug. Voorwaar geen straf, Ruut, roep ik naar hem - we lopen achter elkaar - want dit is echt zo’n prachtig pad. Echt niet erg om bijna drie kilometer terug te lopen, toch? We zijn het met elkaar eens, maar toch… lopen we zo vijf a zes kilometertje extra op een toch al redelijk lange etappe. Shit happens.
Als we weer terug zijn bij het watertje met de Beverrat, klimmen we omhoog, moeten een stukje langs de autoweg en dan leidt de app ons naar Salida, het zoutwinningsgebied, daar waar grote hoge witte bergen zout liggen. We zagen ze al liggen vanaf de bergen bij Tratalias. We wandelen een paar kilometer over een saaie asfalt-weg maar het idee dat we nu gelukkig weer goed gaan, geeft ons vleugeltjes. We komen snel bij het complex bij de velden waar zout wordt gewonnen. Een verouderd complex, bestaande uit een paar hallen en een kantoortje her en der. Als we daar om heen gelopen zijn - een oude hond houdt er de wacht, hij ligt lekker in de schaduw en blaft pro-forma naar ons maar ach… gaat weer lekker door slapen - komen we op een pad over een dijkje dat ons dwars door de zoutwinningsvelden leidt. Geweldig mooi! Haast buitenaards, vinden we, al dat weerspiegelende zout, de kristallen - het opgedroogde zout - randjes langs de meertjes, sommige meertjes zijn helemaal roze. Bedwelmende schoonheid! En mooi te zien hoe ingenieus zoutwinning gebeurt. Allemaal kanaaltjes en watertjes en je ziet dat het water vanuit zee steeds verder doorstroomt tot het bij het roze meertje is en daar kan het blijkbaar opdrogen en als zout worden afgeschept. De grote witte bergen zout zijn ook niet hetzelfde: een paar bergen zijn van grof zout en grijzig, een paar zijn er spierwit en van fijn zout.
Het pad is begroeid met heerlijke geurende bloemen en struiken. Zo lopen we een kilometer of wat door dit bijzondere en eenzame - we zien er geen mens - gebied en komen dan op een dijkje dat Sardinie met Sant Antioco verbindt. Ook dat is best een eind lopen, maar de weg wordt als snel van asfalt en dat loopt - na uren en uren wandelen - alsof je op wolkjes loopt. Hier komen we ook weer wat mensen tegen, wandelaars, joggers, mannetjes die met elkaar staan te praten. Een paar kilometer van ons af zien we het stadje Sant Antioco tegen de berg geplakt liggen. We fantaseren weer over lekker ijs eten en biertjes drinken, zijn best heel erg moe en ik voel - een kwaaltje dat de laatste dagen ineens op is komen zetten - mijn achillespees zeuren. Die beentjes gaan desondanks onderwijl maar door en door, als op de automatische piloot. Als we in deze fase van een wandeling zijn, maken we ook geen foto’s meer. Dan gaan we door en door en door. We zien heus wel hoe mooi het er is, wijzen elkaar op van alles en nog wat maar hebben geen zin meer om te stoppen, want dan… dan kunnen we misschien niet meer verder lopen, zijn we bang.
Dan voegt ons wandelpad zich samen met de autoweg, die rechts van ons ligt. Die autoweg gaat voor een deel over zee alvorens zich samen te voegen met de natuurlijke verbinding tussen Sardinie en Sant Antioco.
We lopen over een hoge brug, de zee ligt diep onder ons. Schitterend, dat spiegelende water onder ons. Dan ineens houdt het hele wandelpad op; we moeten ons maar tussen een muurtje en de vangrails wurmen en lopen via een stukje niemandsland, zo het stadje in. Voor ons geen onbekende plek: we waren hier eerder, in 2016 en we kijken echt met van die ogen rond van: kijk, daar heb je de Lidl en daar is de weg die naar ons huisje ging… zie je, daar is het haventje. And so on.
Dan komt er een eind aan deze prachtige lange en ook best wel vermoeiende wandeling. We spreken af wat langer te gaan rusten; zijn aan het afschalen voor wat betreft het aantal wandelingen. We merken dat onze lijven behoefte krijgen aan rust en we willen graag wat langer op een plek blijven. Hebben nu bijna twee maanden heel veel gewandeld en heel veel gewisseld van kamer naar kamer en het wordt tijd voor bezinning op hoe en wat verder in maand drie.
En zo doen we het ook, we blijven lekker drie nachten in ‘ ons huisje’ in dat leuke levendige stadje. Zijn de volgende dag op ons gemakje aan het kuieren, doen boodschapjes bij de Conad, kokkerellen gezellig in onze eigen keuken. De dag erna - een regenachtige dag - gaat Ruut naar de kapper en ik ga gezellig mee; we lunchen daarna ‘ op sjiek’ in een mooi tentje, als het weer opklaart maken we een wandeling langs de zee over de kade en zowaar, er is een gelateria open (de meeste blijken nog dicht, gaan vast pas in mei open) dus we smikkelen een ijsje - en dan weer terug naar ‘ huis’ om te koken en te eten, waar we die avond overigens nog een flinke overstroming hebben in de keuken. Wij denken dat het door de regen komt - er is heel veel gevallen die dag - maar naar blijkt is de afvoer van de gootsteen stuk dus het water loopt zo het keukenkastje in en stroomt daarna de keuken in. OMG!! Maar goed, het wordt razendsnel verholpen door de slager annex B&B-verhuurder en de aardige zoon die gelukkig goed Engels spreekt.
Na de stop in Sant Antioco gaan we met de bus naar Calasetta. Een bijzonder havenplaatsje ten noord-westen van het eiland Sant-Antioco. Van daaruit vertrekt er een stuk of zes keer per dag een Ferry naar San Pietro en dat wordt onze volgende plek. Wel hebben we al bedacht dat we daar niet de Santa Barbara route gaan lopen want die gaat heen en terug langs een autoweg; dat vinden we niet mooi. Misschien doen we nog wel de Komoot-wandeling, spreken we af.
Calasetta is weer zo’n bijzonder mooi plaatsje en zo heel anders dan de andere plaatsen op Sardinie. De huizen zijn er allemaal hagelwit met knalblauwe - licht en donkerblauwe- kozijnen en luiken. Ook zijn er huizen lila of lichtblauw. Dat geeft zo’n heel andere uitstraling dan de meeste Sardijnse plaatsen waar de huizen over het algemeen geel, roze, oranje en pistache-kleurig zijn. Ook het stratenplan is hier heel anders. Alles loopt hier linea-recta terwijl de Sardijnse stadjes en dorpjes zich kenmerken door allerlei schuine weggetjes en rondweggetjes.
Weet overigens dat in Calasetta ook Genuees wordt gesproken, net als op San Pietro. Historisch gezien dus een plaats met een heel andere achtergrond.
Helaas kunnen we niet al te lang in dit prachtige dorpje blijven, we hebben maar een paar uurtjes de tijd om lekker in het zonnetje op het dorpsplein voor het gemeentehuis te zitten om daar onze broodjes op te eten. Daarna kopen we een kaartje voor de overtocht van half twee.
Vlak voor we aan boord gaan maken we kennis met Simon, een man van begin 50 uit Engeland. Hij reist in zijn eentje en gaat in juni met een vriend zeilen, vertelt hij. We raken aan de praat en meteen is er een heel goeie klik. We levelen prima. Vinden het jammer dat de overtocht maar een half uurtje in beslag neemt; nemen afscheid van Simon en loodsen onszelf naar ons nieuwste verblijf: 24 B&B Maggio.
Ook Carloforte hebben we in 2016 bezocht maar toen kwamen we niet veel verder dan de hoofdstraat - de kade waar de Ferry’s aanmeren - maar nu moeten we echt het stadje in. Ook hier oogt het heel anders dan de Sardijnse stadjes en dorpen. De huizen zijn hoog, groot, statig en de gevels zijn vaak versierd met fraaie bloemenranden en engelenkopjes. het doet denken aan Wedgwood (Jasperware) servies. Carloforte is een sjiek stadje en het je ziet en voelt dat hier andere culturen en volkeren van invloed waren; arabisch, Frans… Je moet het eigenlijk zelf eens met eigen ogen zien, het is heel bijzonder.
Er is hier ook een plein, daar staan op gelijke afstand van elkaar vier heel grote hoge oude rubber-bomen, waar we in Nederland alleen maar kamerplanten van hebben. Onder elke boom een ronde bank waar ‘s avonds bewoners met elkaar zitten te kletsen en waar heel veel mooie lieve poppenkindjes rondfietsen- steppen en - rennen. Wat weer heel erg aan bijvoorbeeld Cadiz in Zuid-Spanje doet denken.
Op dat plein belandden we gisteravond, voordat we zouden gaan eten hier in een restaurantje. Eerst kuieren we nog gezellig door de straatjes en komen dus op dat plein en hela! Daar zit Simon, in zijn uppie onder een van die vier bomen. En wat zo mooi is, wat me al was opgevallen op de Ferry, er is zo’n goeie klik tussen hem en Ruut. Two of a kind! De twee zitten meteen weer helemaal in een goed gesprek, alsof ze elkaar al jaren kennen. Simon blijft hier lekker hangen op dit eiland, vertelt hij. Hij heeft een zware tijd achter de rug in de privé-sfeer en heeft veel behoefte aan rust en warmte en de positieve energie die hier hangt. We geven hem geen ongelijk. We wisselen gegevens uit, ik zet Ruut en Simon op de kiek, Ruut en Simon en mij op de kiek en ik heb zomaar het gevoel dat hier een mooie vriendschap tussen de mannen ontstaat die zich voort gaat zetten.
Als we na een uur kletsen afscheid nemen, praten Ruut en ik nog even na over deze ontmoeting. En weer een Jop-jongen of -man, zeg ik. Merk je het Ruut, we komen onderweg Jop-mannen tegen. Ze zijn zoals Jop: anders dan andere mannen, op zoek naar spiritualiteit, ze reizen alleen maar kiezen daar ook bewust voor, ze zijn gevoelig, intelligent, zorgzaam, muzikaal of in elk geval artistiek begaafd… Het is niet voor niks dat we zulke mannen ontmoeten en dat we het zo goed met ze kunnen vinden. Er is meteen een goeie klik tussen ons. Een heel belangrijk aspect van deze retraite, vinden we.
Daarna eten we heerlijk in een restaurantje, ik eet Bobba, een soort erwten-groenten-soep, eindelijk soep want dat vind je hier bijna niet, en daarna eten we allebei een stuk tonijn zo hemels…. natuurlijk weer een heerlijk glas rode wijn erbij.
Morgen gaan we hier weer weg, we gaan weer terug naar ‘het vasteland’. Naar Portoscuso, daar vaar je hier zo naar toe met de Ferry. Daarna gaan we door naar Iglesias om onze spullen op te halen die al drie weken in het EOS hotel liggen. En dan zien we wel weer waar de wind ons brengt.
Ciao ciao!
Geschreven door SoulVoet