Carie, de Taiwanese, is als eerste weg vandaag. Terwijl de Italianen hun rugzak klaar maken ga ik naar beneden voor het ontbijt. Ik wil altijd mijn tanden poetsen na het eten, tegen dan zijn de Italianen uitgerommeld en heb ik plaats in de kamer om mijn kar te laden. Het is erg rustig in het dorp op deze sombere herfstdag. Zelfs op zondag is de kerk gesloten ( of ben ik gewoon te vroeg). Net buiten het dorp steken de drie Italianen me voorbij. Pelgrims in groep zoeken zelden contact, ondanks dat ik samen met hun de kamer deelde, weet ik niet eens hoe ze heten. Rabe de las Calzadas ligt amper 2 km verder. Boven op de kerktoren helt een ooievaarsnest vervaarlijk over de rand. De kerk is ook hier weer gesloten. In dit dorp zijn er weer veel muurschilderingen met als laatste een aantal citaten uit de psalmen. Dat belooft voor het vervolg. Het is het laatste dorp voor de gevreesde Meseta begint. De meedogenloze Spaanse hoogvlakte, waarvan wordt gezegd dat het er negen maanden winter is en drie maanden hel. Ik ben tevreden dat ik er in een wintermaand ben en niet in een bloedhete helmaand. Vol goede moed stap ik het pad op. De weg zoeken hoeft hier niet, het is gewoon altijd rechtdoor. Bij de Fuente de Praotorre staat een groepje bomen met een aantal banken, in de zomer zeker druk bezocht, maar nu troosteloos verlaten. Ik nader het hoogste punt, de Mata Mulos. De mist beperkt het zicht, het lijkt of ik op een 100 m lange loopband stap die zich eindeloos herhaald. Dan verschijnt Hornillas del Camino, als welgekomen tussenstop maakt het de doortocht behapbaar. Bij een bar komen kinderen buiten. Ik wip binnen en installeer me voor koffie en een tortilla. Wanneer ik terug buiten ga is de poort dicht. Ik had dus geluk. Bij de kerk klinken gezangen, de mis is bezig, stilletjes ga ik binnen, de kleine kerk zit vol ( een 50-tal mensen). Het 28-koppige koor zingt erg mooi, na de mis geven ze nog een voorstelling. Dat was even een mooi intermezzo op de Camino. Een blauwe versleten vlag wappert bij de laatste restanten van het zomerseizoen. Opnieuw trek ik de velden en de mist in. Het waait nu harder en langzaam trekt de mist op. Nu zie ik hoe de velden tot voorbij de einder reiken. De zon presteert het zelfs om er door te komen waardoor ik rechts van me in de verte de besneeuwde bergtoppen opmerk. Er verschijnen reclameborden langs de weg, Hontanas kan niet ver meer zijn. Er is echter nog geen spoor van te zien. Toch verschijnt het in een kleine holte in het landschap, een verborgen dal. Bij de enige albergue die open is staan enkele pelgrims buiten. Ik registreer me en zie dat Patricia er al is. Wanneer ik naar boven ga komt ze me tegemoet. Het is een hartelijk weerzien en we hebben elkaar veel te vertellen. Even later is Pierre er ook. Bij het avondmaal zijn er 15 pelgrims. Ik stop wat brood in mijn zak, want Pierre heeft weeral niets gegeten. Ik ga vroeg slapen, morgen wordt een regen dag voorspeld. Bovendien zijn de slaapplaatsen schaars. Tricia heeft in Frómista gereserveerd, dat is op 35 km en er zit een flinke klim bij. Ik betwijfel of ik dat haal in de regen.
Geschreven door Vera.op.pelgrimstocht