Vanmorgen om half zeven opgestaan. Ik wilde voor acht uur klaar zijn met alles in te pakken en het ontbijt. Want, om acht uur bidden de monniken de lauden en wordt de pelgrimszegen gegeven. Ik sta op en merk dat ik een koortslip heb. De pepermuntolie ben ik vergeten, die moet ik alleszins nog ergens kopen. Gelukkig heb ik ook Zovirax bij me. Ik strijk er direct wat op en het helpt (voorlopig toch).
De tweede psalm die tijdens het morgengebed gebeden wordt is psalm 139:
“God, Gij kent mij en Gij doorziet mij. Ook al wil ik dat het duister mij bedekt, daar zijt Gij ook…” Ineens wordt het me duidelijk: Hij is er altijd geweest. Ook in die momenten dat ik het moeilijk had, dat ik het niet meer zag zitten. Ook al wilde ik toen wel geloven, ik kon het niet (meer). Ik zocht Hem en vluchtte van Hem weg. Ik voelde me tot Hem aangetrokken, maar Hij was mij te machtig. Ik wilde het liefst in een hoekje me verstoppen, ophouden met al het gedoe dat toch geen zoden aan de dijk zette. Zo dikwijls bad ik: ‘God, waar zijt Gij toch?’ Maar mijn ogen en mijn hart waren dicht en verhard. Ik kon niet meer liefhebben. Ik kon niet meer genieten. En nu, vandaag, ontdek ik: Gij waart er, ook toen. Maar, ik zag het niet, misschien wilde ik het zelfs niet zien… Niets in mij was en is voor uw ogen verborgen. Gij ziet mij, Gij kent mij en Gij bemint mij. Maar uw Liefde is me soms te groot. En nu, ervaar ik die Liefde. Ze overweldigt me. Ze doet me wenen van ontroering, van vreugde, van dankbaarheid.
Na het Onze Vader worden alle pelgrims naar voor tot bij het altaar gevraagd om de zegen te ontvangen. Ook nu weer overvalt me de emotie en rollen er tranen over mijn wangen. Ik kan het niet helpen, maar een deel van de tekst is zo hartverwarmend. Ik geef hem hier weer zoals hij in het Frans uitgesproken is:
“Seigneur, nous te confions ceux et celles qui aujourd’hui sont en route vers Compostelle. Que leurs pas les conduisent toujours plus vers Toi. Que leur foi, leur espérance, leur charité se fortifient de jour en jour, au travers des journées de silence ou de rencontres, sous le soleil ou sous la pluie, quand tout va bien ou quand viennent les difficultés, la nuit, le jour.“
Na de zegen krijgen we elk nog een kleine medaille van de heilige Maria Magdalena en een kaartje met een tekstje dat ons op weg stuurt: “Jezus zegt: ‘Wie zoekt ge?’, ‘God, U houdt niet op uw goedheid te laten vinden door hen die U zoeken’.
Om negen uur vertrek ik, mijn gemoed is vol en Psalm 139 zindert na. Het landschap is anders dan de voorbije dagen: geen graanvelden, maar hooiweiden en bomen. De heuvels zijn hetzelfde: klimmen en dalen. Soms lastig, soms minder lastig. Voorbij Bazoches begint een hele lange klim. Het lijkt wel of er geen einde aan komt. Maar uiteindelijk kom ik natuurlijk toch boven. Je kan niet blijven klimmen tot in de hemel… Daar verandert het landschap opnieuw: weer graan- en maïsvelden. Het stro wordt in immens grote balen geperst tot wel twee meter hoog! Ik vind het indrukwekkend. Na de beklimming komt een lange afdaling. Ik ben dankbaar dat ik wat kan uitrusten. Maar, in die streek bestaat vlak niet. Er komt dus opnieuw een helling aan. Dorpjes zijn amper te vinden en ze lijken dood en verlaten. Het water in mijn drinkbussen slinkt zienderogen. Plots komt een man op een racefiets langs me fietsen. We praten wat en hij vertelt me dat ik na tien minuten (met mijn tempo zijn het er bijna twintig) in een heel leuk stadje kom, met vriendelijke mensen. Daar kan ik stellig iets drinken en zelfs wat eten. Hij geeft me ook de naam van het stadje, maar ik kan het niet onthouden. Ik vermoed dat die man daarvandaan is. Hij was uiteindelijk ook heel sympathiek.
Ik kom aan in Corbigny, want zo moet dat stadje dus heten. Ik besluit wat te rusten en ga op een terras een koffie drinken. De vriendelijke dame is bereid om mijn beide drinkbussen te vullen met water. Vlakbij is een apotheek. Ik ga dus die pepermuntolie halen en koop ook iets voor mijn droge handen, die volgens de apotheker ‘très, très sèche’ zijn.
Dan weer de fiets op. Ik rijd het stadje uit en merk dat het ondertussen naar het middaguur loopt. Ik zoek een beschut plekje en vind weer een verlaten bushokje. Ik heb ongeveer vijfendertig kilometer gereden. Het is nog eenenzestig kilometer naar Nevers. Als ik vandaag ongeveer achtenveertig kilometer doe, dan heb ik de rit gehalveerd.
De weg wordt stilaan eentonig: altijd hetzelfde landschap, klimmen, dalen, … Om iets over één uur kom ik aan in Saint-Révérien. Daar is een onthaal voor pelgrims en dat is mooi op achtenveertig kilometer. Echter, het onthaal is gesloten van één uur tot half vijf. Ik sta dus voor een gesloten deur. De kerk is open en ik ga daar even verkoeling zoeken. Na een kort schietgebedje kijk ik buiten op de kaart waar de volgende plek is waar ik naartoe kan. Het blijkt Prémery te zijn, ongeveer vijftien kilometer verder. Er is daar een gemeentelijke camping die niet duur zou zijn. Dat lijkt me nog te doen. Ik vul mijn drinkbussen aan het kerkhof bij met kraanwater en vertrek. De weg valt me mee: meer dalen dan klimmen. Rond half drie kom ik in de camping aan. Het lijkt me een verzorgde camping. De dame aan het onthaal is ambtelijk vriendelijk: ik mag ongeveer gelijk welke plek uitkiezen. Het is 5,22 euro (vijf euro verblijf en tweeëntwintig cent taks). Maar ik moet wel gepast geld geven want betalen met de bankpas kan niet en teruggeven kan ze ook niet. Gelukkig heb ik in de bar vanochtend veel muntgeld teruggekregen. Ik kan dus gepast betalen. Ik installeer me vlakbij het sanitair blok. Ik vind dit immers altijd handig, hoef ik niet ver te lopen.
Het is vandaag heel warm, tot tweeëndertig graden. Ik voel het, want, ook al heb ik liters water gedronken onderweg, ik voel me nog steeds uitgedroogd. Ik bekom even en rust wat in de beperkte schaduw die er is en zet dan mijn tent op. Na een verkwikkende douche ontmoet ik de jongeman uit Eppegem die gisteren, samen met zijn vader, in dezelfde slaapzaal geslapen heeft. Hij vond de tocht best lastig.
Ik moet nog boodschappen doen voor vanavond. Het wordt me aangeraden om onderweg boodschappen te doen voor ik aankom, maar als er onderweg niets te vinden is, dan moet je er achteraf wel naar op zoek. En zoeken moest ik: het hele centrum door naar de enige supermarkt die het stadje rijk is. Maar je vindt daar dan ook alles wat je nodig hebt. Ik heb vreselijke zin in sla. Dus ik koop een heel pakje sla en één tomaat. Verder nog een biefstuk en diepvriesaardappeltjes (veel te veel, maar voor de prijs vond ik niet dat ik het moest laten). Frankrijk is soms een raar land. In de ene supermarkt van dezelfde keten worden alle groenten en fruit aan de kassa gewogen, in de andere niet. Dat is deze dus. Ik word teruggestuurd om één tomaat af te wegen. Een vriendelijke dame wil me helpen, maar drukt telkens op de verkeerde soort tomaat. De man achter mij aan de kassa is gelukkig geduldig en begrijpt dat ik een Belg ben (snap niet goed waar hij dat vandaan haalt…). Ik vertel hem dat ik naar Compostela fiets en hij uit zijn bewondering. Ik denk: dat kan je nog wel van een Belg leren.
Vanavond heb ik dus lekker gekokkereld en heerlijk gegeten. Jammer dat ik vergeten ben om wat wijn of bier mee te brengen. Daardoor moet ik het vanavond met nog maar meer water doen.
Vannacht of morgenvroeg voorspellen ze onweer. Het zou kunnen, want de lucht trekt dicht. Het is echter niet meer zo drukkend. We wachten het dus maar af. Morgen nog vierendertig kilometer naar Nevers. Ik hoop dat het dus een rustige dag wordt. Misschien neem ik nog een dagje fietsvrij. Maar dat hangt af van wat er in Nevers te beleven valt.
Vanochtend, na het hele gebeuren in de kerk, dacht ik: deze tocht kan toch niet meer stuk. Met alles wat ik mag beleven, heb ik een fantastische tijd. Ik denk aan allen die mijn verhaal volgen en ben dankbaar dat ze me zo nabij zijn. Wees gerust: ik ben jullie ook heel nabij.
Geschreven door Dominiek.op.pelgrimstocht