Het eerste dat ik vanochtend heb gedaan is de stoute slippers aantrekken en op weg naar de
BMW-Motorrad service. Aangekomen bij het etablissement blijk ik er van de vloer te kunnen eten. Er staan enkele auto's van diverse merken, maar ik zie geen wanden vol met gereedschap, ik zie geen poetsdoeken of olie op de vloer en ik zie al helemáál
geen druk aan BMW-motorfietsen werkende monteurs. Het is hier zo glanzend wit, dat
Jan des Bouvrie van louter genoegen een wederopstanding zou ondergaan als hij hier aanwezig zou zijn geweest. Een “smart-casuel” geklede Italiaanse dandy achter de smetteloze balie spreekt gelukkig goed Engels. Hij kent mijn verhaal niet, want er is geen contact met hem geweest. Daarbij is zijn enige monteur op vakantie en keert hij niet voor volgende week terug. Dan gaat hij eerst nog een hele lijst van andere prioriteiten afwerken en misschien komt dan
Warhorse aan de beurt. Misschien. En nee, hij kan (wil?) mij geen andere goede monteurs in Chiavari aanbevelen, want die zijn niet van BMW, dus ja… In Genua zit nog een BMW dealer, misschien dat ik die eens kan proberen?
Ik hoor hem aan en ben niet eens teleurgesteld. Als ik buiten met de ANWB bel, kunnen ze mij melden dat er al met een andere motorgarage contact is opgenomen, een half uur lopen bij mijn hotel vandaan. “Sterker” zegt de ANWB man,
“ik zie dat de ACI meldt dat de motor er al staat!” Heel mooi denk ik, maar met mijn tot nu toe opgedane ervaring met de Italiaanse Wegenwacht weet ik zeker dat dat niet zo is.
Ondanks de inmiddels aangebroken
Italiaanse siësta besluit ik er toch maar eens heen te kuieren en persoonlijk de waarheid vast te stellen. Aangekomen stel ik vast dat ik waarschijnlijk gelijk heb, maar ik kan dat nog niet met zekerheid vaststellen, omdat alle deuren dicht zijn.
Ik loop terug naar het hotel.
Bij einde siësta keer ik op mijn schreden terug en maak weer een wandeling naar deze
nieuwe ster aan het firmament. Als ik aankom maakt mijn getergde hart een
sprongetje van vreugde. Er is een werkplaats en het ruikt er naar
olie. Twee waarachtige monteurs sleutelen ieder verwoed aan een motorfiets. Een van de monteurs, tevens chef werkplaats, spreekt niet onverdienstelijk Engels. Warhorse is er nog niet ( zie je wel) maar, en hier maakt mijn hart een
tweede sprongetje, hij is bekend met het verhaal en weet dat de motor bij hem wordt afgeleverd.
Hij belooft mij morgen te bellen zodra Warhorse er is. Gezien het door mij beschreven
“piccolo” defect gaat hij er morgen direct mee aan de slag. Ik laat mijn telefoonnummer achter en neem mij ondertussen voor om morgen nog vóór het begin van de siësta op de stoep te staan. Of hij nou gebeld heeft of niet.
Er gloort hoop. Op meer durf ik nog niet te hopen. Waarschijnlijk zijn morgen Warhorse’ sleutels weg….
Vóór de Napoleontische tijd waren legers beperkt in omvang en bestonden uit beroepsmilitairen en/of huurlingen die rechtstreeks door
die ene veldheer werden aangestuurd. Verondersteld werd dat de maximale grootte bij
50.000 manschappen wel zo'n beetje was bereikt.
Napoleon had echter een manier gevonden om met véél grotere legers te werken. Door zijn legermacht te verdelen in zogenaamde legerkorpsen met ieder een eigen verantwoordelijke commandant, kon een leger te velde
meerdere honderdduizenden manschappen tellen.
Om voldoende
"kanonnenvoer" voor zijn enorme leger te kunnen rekruteren, heeft Napoleon daarom in alle Europese landen onder zijn bewind
de dienstplicht ingesteld. Vóór buitenlandse regimenten in La Grande Armée hun plek konden innemen, moesten ze op de Franse manier leren vechten.
Napoleons leger rukte altijd
razendsnel op, hoe moeilijk het terrein ook was.
76 passen per minuut moesten er gezet worden, niet eentje minder. Een aantal eenheden van de lichte infanterie haalde zelfs 85 passen per minuut, hoewel ze evenveel bagage droegen als de andere troepen. En dat met de voeten in schoenen gestoken die noch links noch rechts waren.,
De soldaten waren gewend wel
35 tot 50 kilometer per dag te lopen of zelfs nog verder als dat noodzakelijk werd geacht. Zo legde in december 1805 een Franse divisie in 36 uur 110 kilometer af, waarna ze na een korte pauze succesvol in de strijd werden geworpen. Dat is alleen mogelijk als een leger
“licht” kan verplaatsen. Er waren geen wagens voor de bagage, er werden geen tenten verstrekt en behalve wapens en munitie had de soldaat alleen de hoognodige rantsoenen en wat “schoon" goed in zijn ransel.
Hierop heerste strikte discipline, wat vooral voor adellijke officieren erg wennen was. Voor hen waren veldtochten altijd een redelijk aangenaam tijdverdrijf geweest, met medeneming van hun zilveren bestek en bedienden. Tijdens lange dagmarsen bleven de officieren vanaf nu bij de soldaten en voor de nacht een lekker bedje confisceren op een of ander lokaal landgoed, was er ook niet meer bij. Napoleon liet zelf altijd wel een opvouwbaar gietijzeren veldbed meenemen.
Om de logistieke aanvoer van voedsel te beperken leefde het Franse leger
“van het land” waar ze doorheen trokken. De troepen sliepen in de open lucht, als ze niet in een dorpje konden overnachten. Als het regende werden onderkomens gebouwd van het materiaal dat ze ter plaatse aantroffen; dat konden takken uit een bos zijn, maar vaker nog sloopten ze huizen en schuren om aan bouwmateriaal te komen. Een dergelijk leger trekt een
spoor van vernieling en wordt natuurlijk niet erg populair bij de lokale bevolking.
“Als er velden of tuinen zijn, worden aardappelen, kool, kruiden en dergelijke geoogst voor de soldaten,” schreef een Deense majoor die Franse troepen door Noord-Duitsland zag trekken. “Ze gooien hekken en alles wat brandbaar is in het vuur om zich aan te warmen. Keukengerei wordt gewoon meegenomen, gebruikt en weggegooid.”
Een Regimentscommandant kon
ongenadig onder uit de zak krijgen van Napoleon persoonlijk, als zijn regiment er te lang over deed om obstakels te passeren en daardoor de weg versperde voor andere eenheden.
Andere tijden. Geschreven door Warhorse