Wat er vroeger allemaal plaats vond op en aan deze brug over de Rio Orbigo in Hospital de Orbigo, dat moet gezegd worden. Ik word er zelfs in de kamer van mijn hostal aan herinnerd. Van 10 juli tot 9 augustus 1434 kampeerden Don Suero de Quiñones en tien van zijn ridders in een veld naast de brug. Duizenden pelgrims uit heel Europa gingen hier passeren in die periode, op doortocht naar Santiago de Compostela. Daarbij ook gewapende lieden en ridders, Don Suero daagde ze uit voor een steekspel. Hij en zijn mannen vochten er een strijd die de geschiedenis is in gegaan als de 'Passo honoroso', de eervolle pas.
Hun bedoeling was om daarna zelf te vertrekken naar Compostela. Dit is waarschijnlijk niet doorgegaan omdat ze op het einde van die periode te erg gewond geraakt waren. Daarbij was er ook een koninklijk bevel gekomen dat het gedaan moest zijn met die eervolle gevechten. Dit gebeuren is niet zomaar een legende maar heeft plaats gehad, zo blijkt uit een gedetailleerde kroniek uit die tijd.
Ieder jaar heeft er naast de brug een tornooi plaats met Don Suero in de hoofrol. Er komen steeds meer toeschouwers op af. De foto die ik zag in mijn kamer is tijdens zo een tornooi genomen.
Hierbij een video van dit tornooi in Hospital de Orbigo bij de brug. Deze Youtube film duurt ongeveer 23 minuten.
Om daarna terug te keren naar dit dagverslag, klik dan op het blauwe punt van de kleine vlag links of rechts boven.
https://youtu.be/j5eJ48T8LoE?si=MCnRPUctk2CmFVSj Ik ben klaar om te vertrekken, maar niet zonder nog even op de brug te vertoeven. Het is mooi om al die pelgrims te zien passeren. Ik wacht ze op, niet voor een duel maar wel om ze te vereeuwigen op een foto. Er dagen enkele fietssters op, aan hun enthousiasme te zien genieten ze enorm.
De lange uitloop met de vele bogen van de brug lijkt overbodig te zijn, er onder is geen water. Maar bij het breder worden van de Orbigo, vooral in de vroege lente, kan de oversteek hierdoor toch gemaakt worden. De brug bestond reeds in de tijd van de Romeinen, sindsdien is herstel vele malen nodig geweest. In de middeleeuwen deed ze niet alleen dienst voor de pelgrims maar ook voor de overtocht van kuddes vee die verplaatst werden.
Na Hospital de Orbigo mijdt Clemens Sweerman in zijn gids de N120 om verder naar Astorga te reizen. Dat vind ik een goede zaak en volg de instructies in de gids zo goed mogelijk. De beschrijving is ergens op een plaats niet zo heel duidelijk. Ik vraag het daar dan maar aan enkele vrouwen die ik er zie. Om naar Astorga te fietsen willen ze me de N120 sturen, de kortste weg. Ik begrijp hun maar ga niet doen wat ze zeggen. Ik tracht hun het traject dat ik wil volgen duidelijk te maken. Het lukt maar half en een van de vrouwen stelt dan voor om mee fietsen, dat is het eenvoudigste. Ik ben met haar enkele kilometers meegereden, tot aan het volgende dorp. Ik kan dan verder met de wegbeschrijving van Sweerman.
Eindelijk nog eens een herder met een kudde schapen, ik heb de indruk dat er minder zijn dan vroeger.
In Astorga is er een hoge brugconstructie gebouwd zodat de pelgrims te voet of met de fiets over de spoorweg kunnen zonder een omweg naar een andere brug.
In de stad valt het voormalige bisschoppelijk paleis op, een schepping van de befaamde architect Antoni Gaudi. Ernaast staat de kathedraal Santa Maria, ze heeft een buitegewone mooie gevel.
Op een weg die reeds door de Romeinen werd gebruikt, gaat het geleidelijk omhoog richting Foncebadon en Cruz de Ferro. Ik fiets langs enkele dorpen die bijna helemaal ontvolkt waren geraakt. Maar door de heropvlakkering van de pelgrimsweg naar Compostela de laatste 30 jaar is dit niet gebeurd.
Castrillo de Polvazares is helemaal gerestaureerd in 1980. Het dorp is uitgeroepen tot historische en artistieke site en heeft zijn lokale architectuur behouden. De Calle Real is de ruggegraat, de hoofdstraat. Het dorp werd vroeger bewoond door vervoerders met kar en paard. Ze verdienden hun brood met de transport van tarwe en andere granen, naar Galicië en Cantabrië. Daar kochten ze vis om in Castilië te verkopen. Verschillende huizen hebben de grote poorten nog van vroeger, ze waren geschikt voor hun paardenkarren.
Ik zie een man aan zijn fiets werken, een fiets hebben is hier al uitzonderlijk.
Ik ben afgestapt en ga verder door de hoofdstraat. Enkele mensen maken de lege straat levendiger, het zijn zeker geen pelgrims. Ze kuieren rustig verder terwijl ik op een afstand volg, het is ook de weg die ik wil doen. In heel het dorp zie ik maar vijf mensen, de inwoner met zijn fiets en de vier vóór mij. De meeste pelgrims blijven op de hoofdweg, ze gaan niet door deze straat. Ik begin te beseffen dat ik dringend verder moet, ik wil vandaag de bergpas met Foncebadon en Cruz de Ferro zeker over.
Foncebadon is onkenbaar geworden. Toen ik het dorp vroeger zag, in 1989 en 1996, woonde er niemand, uitgezonderd een herderin die ik wel nooit zag. Aan de muur van de kleine kerk hing een gele brievenbus en daar lagen iedere keer enkele grote gele honden. Het was om bang van te worden, dat gebeurde telkens. Nu tussen de vervallen huizen zijn er albergues en hostals, pelgrims genieten van de avond die hier reeds lijkt te beginnen. De kerk is een albergue geworden, dat dit is gebeurd is nog het strafste, een ontwijding. De brievenbus is weg op de muur. Het vervallen dorp maakt vroeger een onvergetelijke indruk, door zijn ligging en verlatenheid. Terwijl ik verder klim moet ik er nog lang aan denken.
Wanneer ik stop bij Cruz de Ferro ben ik op 1504 m hoogte gekomen, er is niemand. Ik werp een kei op de steenhoop aan de voet van de houten staak met het ijzeren kruis, dat is een verplicht ritueel bijna. Daarna, wanneer ik er vertrek, komen er nog fietsers aan, twee Spanjaarden, ze hebben haast.
Er volgt een kleine afdaling tot Manjarin, 50m lager. Dat is al heel lang verlaten, het dorp bestaat niet meer. Alleen een vervallen albergue is er overgebleven. In de jaren negentig van vorige eeuw waren hier enkele jonge mensen begonnen met een eenvoudige maar bijzondere opvang voor de pelgrims, ze noemde zich tempeliers. Het is hier zeer stil, zelfs eenzaam. Dan verdwijnt er iemand die ik niet had gezien, het kan een van de tempeliers van vroeger geweest zijn.
Nogmaals naar een hoogte van 1504 m, de tweede top van de Montes de Leon op deze bergpas. Het uitzicht is geweldig, dat is al lang zo maar ik geniet er niet van, het is te laat.
De afdaling van 17 km die nu volgt vergt veel concentratie, op veel plaatsen gaat het zeer stijl naar beneden. Het gaat te snel, ik heb moeite om mijn fiets af te remmen, de hoogste snelheid heb ik kunnen beperken tot 45,7 km/u.
In El Acebo is er een groot gedeelte van de toch wel helse afdaling achter de rug. Het uitzicht van dit dorp is in tegenstelling met Foncebadon onveranderd. De buitentrappen en balkons aan de huizen rechts van de straat zijn er nog, het is de hoofbaan. Het dorp is een teken van het bestaan van de bewoonde wereld, een geruststelling.
Ik ben opgelucht wanneer ik later,veel lager, Molinaseca bereik.
Geschreven door SantiagodeCompostela2023