Het is woensdagavond nu. Van de westelijke hemel spatten de kleuren af die de zonsondergang begeleiden. Aan de oostelijke hemel is het al donker, de eerste sterren verschijnen, Ada ruimt nog net de laatste vaat op en zet koffie. De hoeveelheid te verwerken indrukken is inmiddels gigantisch. We zitten halverwege de beroemde Death Valley met zijn adembenemende schoonheid die je totaal betovert en verrijkt en het decadente Las Vegas, waar de megalomane vermaaksindustrie met een hoog gokgehalte, waar je al of niet totaal gedesillusioneerd vandaan komt. Met toestemming van de dominee. Dat wil zeggen, we zochten in Pahrump een plek om te overnachten. Daar vonden we een klein kerkje waar we goed zouden kunnen overnachten. Even later staat er iemand voor onze deur, het uiterlijk van een zwerver. Hij nodigt ons eerst uit om bij hem te komen staan, maar als we aangeven dat we hier willen blijven belt hij even de dominee, die hij kennelijk goed kent. En die vindt het maar wat leuk dat we bij zijn kerk staan.
Aan die grootse RV-parken waar we voor 40 dollar mogen staan hebben we geen boodschap (er zijn ook goedkopere) en weer naast een camper gaan staan waar onze voor ons gevoel toch wel grote camper wel twee keer in kan, dat hoeft ook niet direct. Inmiddels zijn we er aan gewend dat alles groter is. Zelfs een cornetto is een stuk groter. Toen Ada een snijplankje - kennelijk teveel om dat standaard mee te leveren - wilde kopen, kon ze er alleen een vinden met de afmetingen van een halve spaanplaat uit de bouwmarkt.
Maar we kijken terug op twee prachtige dagen.
Vertrokken van de Tiogapas bleven we onderaan op een campground staan, een soort natuurcamping. We wilden naar het zuiden, richting Bishop, maar maakten eerst een ommetje naar het noorden. We zijn de pas wel over, maar zitten nog in het hooggebergte. Voortdurend zwerven we ergens tussen de 7000 en 9000 feet. Even ten noorden van Lee Vining ligt een spookstadje, Bodie geheten, naar de man die er in het midden van de 19e eeuw voor het eerst goud vond. We volgen de Tomtom, maar krijgen er spijt van. Na 18 mijl asfalt volgt er ineens een ongeplaveide weg, als over een wasbord ratelen we verder, hobbelend en stotend. Niemand te zien. We verzuchten al dat er ook wel niemand in dat stadje zal komen en ik voorspel dat er een cassière zit. En dan, wie schetst onze verbazing, als we het stadje in het oog krijgen zien we een parkeerplaats vol auto’s en een kassahokje aan het begin. Blijkt er dus nog een andere weg te zijn, waarvan slechts drie mijl over ongeplaveide wegen gaat. En de moeite waard. Wat op het oog een aantal vervallen huizen lijkt te zijn, blijkt een restant van een stad waar in de hoogtijdagen (na 1875 als een flinke goudader ontdekt wordt) toch zo’n 8000 mensen woonden. Een stadje compleet met winkels, hotels, kerken, een school, banken, een red-light district en uiteraard de nodige fabrieken. Je waant je terug in de tijd van het wilde westen. De huizen lijken nog maar net verlaten, de borden op tafel, de schoolboeken gereed, hoewel de dikke stoflaag het tegendeel laat zien. Overal verspreid liggen gebruiksvoorwerpen, karren, auto’s uit een ver verleden, de oude brandweerspuit, resten van de plaatselijke baseballclub. In gedachten zie je de mijnwerkers lopen en de mijnschacht ingaan, De klanten in de winkels lijken net weggelopen en de kinderen in hun ouderwetse kleding spelen in de dorpsstraten. Een brochure vertelt van vele gebouwen de achtergrond. Zo gaat het stadje weer helemaal leven. Zoals gezegd een ommetje, maar de moeite waard.
Terug passeren we weerLee Vining en staan nog een poos bij het Monolake, een meer dat vanaf 1941 moest dienen om San Francisco van drinkwater te voorzien, maar daarna zo dramatisch leegliep dat dit werd stopgezet. Bovendien blijkt het een meer te zijn dat net als Salt Lake steeds meer verzilt. En boven de wateroppervlakte steken merkwaardige monolieten uit, in de loop van de tijd ontstaan. Zo krijgt het geheel een bijna spookachtige uitstraling. We vervolgen weg 395 nu verder naar het zuiden. Willen Bishop nog bereiken. Prachtige vergezichten ontrollen zich voortdurend voor one ogen. Het landschap wisselt veel. Lang blijven we boven de 7000 feet rijden, bomen zijn hier nauwelijks. Toch een boomgrens dus?
In Bishop, een druk winkelstadje, nemen we een camping, hebben de volgende ochtend tijd om uitvoerig voor de camper te zorgen (dat moet met regelmaat gebeuren) en doen inkopen. Wat we zochten vinden we niet en inmiddels wordt het te laat om ook nog Schat’s Bakkerij (jawel, Nederlands) te bezoeken voor het overheerlijke ontbijt. We verlaten het stadje, hebben om half twaalf nog geen koffie gehad, maar willen door omdat we vandaag een hele inspannende en uitdagende tocht voor ons hebben liggen: de Death Valley. Een tot nationaal park uitgeroepen gebied dat als een woestijnlandschap ingebed ligt tussen hoge bergruggen. Een gebied dat een van de heetste en diepste plaatsen op aarde is. Door velen daarom overgeslagen. Voor mij een uitdaging.
Eerst volgen we nog een stuk de 395, met rechts nog steeds de prachtig besneeuwde berghellingen van de Sierra Nevada. En halverwege een koffiestop.
Dan draaien we de weg af, het verkeer wordt rustig, de beroemde Death Valley ligt voor ons, al duurt dat nog tig mijlen. Het landschap wordt woest en voor onze ogen ontrolt zich een waar schouwspel van vormen en kleuren. Elke bocht geeft weer nieuwe ah’s en oh’s en nog steeds zijn we niet in de Death Valley. Bovendien zitten we nog op zo’n 4000 feet (ruim 1200 mtr), terwijl de Death Valley toch echt een dieptepunt op aarde is en ons tot beneden de zeespiegel zal brengen. Regelmatig staan we stil om rond te kijken, foto’s te maken en te voelen hoe warm het is. Hoewel dat nog niets is vergeleken met wat komen gaat. De vegetatie is heel apart. Nauwelijks vegetatie te noemen. Eerst alleen maar kleine struiken, totdat er sporadisch en langzamerhand meer bomen verschijnen. Maar van een soort die we nog nooit gezien hebben. Een soort kruising van een cactus en palm (hebt u er een beeld bij?)
Dan een groot bord, hier begint het eigenlijke park. Een lang afdeling begint. Zwarte rotsen, bruine, rode, witte, gele, ja alle kleuren van de regenboog lijken in dit palet van kleuren verwerkt. Geen een rots lijkt op de andere. We dalen af, één lange afdaling, voorzichtig rijden we, de dalen naast ons zijn diep, drooggevallen rivierbeddingen zien we, maar water is een vreemd woord in Death Valley. Er is weinig verkeer en iedereen rijdt voorzichtig. Dan ontwaren we in de diepte een grote vlakte, daar begint de echte Valley. We hebben zintuigen tekort om alles te bevatten. Dit is betoverend, dit is zo’n uniek landschap, dit gaat je voorstellingen te boven (want uiteraard heb je al veel foto’s gezien). We drinken de beelden in, het kleurenspel zet zich vast in ons hoofd. We komen dichter bij de bodem. Althans dat denken we, maar dit is nog maar het eerste deel. We steken een zandvlakte over. In de verte zien we hoe de wind het zand op tornado-achtige wijze omhoog laat gaan. Zomaar uit het niets ontstaan die wervelingen. Als we het raam van de camper opendoen en onze hand naar buiten steken lijkt het alsof we die even in een oven houden. De hitte slaat ons tegemoet. En nog zijn we er niet. Aan de overkant van deze vlakte gaat het weer steil omhoog de bergen in. Tot 4000 feet stijgen we weer. De airco moet uit. De auto moet anders te hard eraan trekken zodat de kans op oververhitting groter is. Daar wordt voor gewaarschuwd. Wie hier blijft steken is nog niet jarig. Langzaam tuffen we naar boven. De hitte binnen is nu bijna niet te harden. En dan volgt een nieuwe afdaling. Met de airco weer aan. En dan tot beneden de zeespiegel. Naar een nog grotere vlakte dan eerst. En steeds verandert het landschap. Bijna onmogelijk lijkt het ons dat er zoveel verschillende structuren bestaan. Ze betoveren je, je zou hier willen blijven. Het kleurenspel willen vasthouden. Zijn we echt hier? Klopt dit allemaal wel?
Als we op dat nulpunt uitstappen slaat de hitte ons met een gloeiende klap in het gezicht. Een thermometer wijst een eindje boven de 112 graden aan. Fahrenheit dan, wel te verstaan. Maar toch nog altijd 45 graden Celsius. We raken snel door de voorraad koud water heen, de koelkast trekt het bijna niet. Met woorden valt dit alles bijna niet te beschrijven. Even later loop ik door loeihete duinen. Alsof we aan het strand zijn. De winden hebben de toppen tot messcherpe flanken gemarkeerd. We rijden verder. Ada doet het raam even open om de wind te voelen, Maar als een vuurstroom schuurt ze langs onze gezichten, snel genieten we daarom weer van onze eigen airco. Zonder die waren we hier nooit geweest. Overigens, van de campermaatschappijen mag je hier na 15 juni niet meer in. Eigenlijk bij die van ons na 15 mei alleen op eigen risico. Maar ook deze plek was een van de plekken waarom ik naar de States wilde. Hier te staan, de stilte te proeven, de leegte te ruiken, het doodse bestaan van rotsen. Geen vogel die fluit, geen bloem die extra kleuren aanbrengt, geen haas die voor je auto springt, maar de aarde die nu woest en ledig was….
En dan zijn er nog zoveel zijwegen die we in hadden kunnen gaan, plaatsen waar we nog meer mooie dingen zouden zien. Maar dat moet dan vroeger in het jaar, als je er langer kunt blijven. Dit was goed zo.
Intussen stralen de sterren volop aan een inktzwarte hemel en klinken de geluiden van dit stadje aan alle kanten. We zijn weer bij zinnen. En langzaam koelt ook de camper af. Alles was heet geworden, de koudwatertank leverde alleen nog maar lauw water. Maar de whiskey lag gelukkig koud in de diepvries.
P.S.: de foto's toegevoegd. Eerste van die spookstad, dan aan meer en vervolgens Death Valley. Daar meer video dan foto's genomen. Nu nog de vragen: wat voor dier ontdekte Ada vlak bij Monolake en welke bomen zijn dat die in de Death Valley (weg erheen) groeien?
Geschreven door Mari.ada.op.reis